De toeleidende weg

Posted by admin | | maandag 20 april 2009 3:40 pm

Artikel in pdf :  klik hier

De toeleidende weg tot Jezus Christus

 

Geachte lezer, langs deze weg wilde ik graag eens iets schrijven over de toeleidende weg tot de enige Weg tot zaligheid. Over de vluchtweg naar de Vrijstad tot behoudenis dewelke bijv. ook in Numeri 35 uitgebeeld staat. Velen maken mij nogal eens het verwijt dat ik te zwart-wit schrijf, zoiets van: ‘je hebt het, of je hebt het niet,  en daartussen is kennelijk niets…??’  Waarom wens ik hier iets over te schrijven? Om de droeve reden dat velen het leven, de troost, de zegen, de vrijheid in Christus al menen te hebben, of menen gevonden te hebben, op de vluchtweg naar Christus. Hoe komt dit dan, dat velen dit denken? Wel, door het verkeerde on-Bijbelse onderwijs wat men veelal middels de prediking des Woords ontvangt, maar ook door het verkeerde bakeren, verkeerd vertroosten, verkeerde onderwijzingen onder elkander, waarmee men elkaar wenst op te bouwen, en elkander geestelijk op de been zoekt te houden. We zijn in een geestelijke zeer droeve en ongezonde toestand terecht gekomen, waar velen het gevaar niet van opmerken. Wanneer de Heilige Geest een verkoren ziel gaat bearbeiden tot zaligheid gebruikt Hij daartoe twee instrumenten, namelijk Wet & Evangelie. Daarnaast wil ik u aangeven dat zo’n verkoren ziel werkelijk onsterfelijk is, alvorens die ziel opnieuw in Christus geboren is geworden, dat wil zeggen, het moment dat Hij met God in Christus verzoend is geworden, en mag weten een Borg te hebben over zijn schuld en zonden.

Maar, zolang die ziel daar nog niet is gekomen, kan hij met deze volgende zaken niets doen :

 

  • Het feit dat hij een verkoren ziel is
  • Het feit dat hij onsterfelijk is tot aan het moment van zijn wedergeboorte en rechtvaardiging in en door het bloed van Christus
  • Het feit dat hij bearbeidt wordt en getrokken wordt tot de zaligheid

 

Wanneer een ziel de schuld- en de doodsbrief  thuis krijgt, weet hij niets en heeft hij niets. Het enige wat hij weet is dat hij dood en verdoemelijk voor God ligt. God brengt de eeuwigheid in de tijd, en die ziel gevoelt dat hij zijn God en Rechter zal moeten ontmoeten, en hoe zal dat moeten? Hij gevoelt dat hij tegen een goeddoend God in de hemel heeft gezondigd, en gaat wenen over zijn zonden. Nu is het nog een groot verschil of dit consciëntieovertuigingen of dat het ware zielsovertuigingen zijn. Zielsovertuigingen duren vaak langer dan consciëntieovertuigingen. En toch dienen wij er zeer eerlijk op te wijzen dat ook zielsovertuigingen op kunnen houden, Hand. 7:51. U moet het boekje van Mattheus Meade eens lezen, ‘de bijna christen ontdekt’. Daarin beschrijft deze oudvader zeer uitvoerig hoever sommige overtuigingen gaan kunnen, dewelke uiteindelijk van een bijna-christen blijken te zijn. Hoedanig iemand kan ijveren voor de goede zaak des Heere, hoedanig iemand een hoop denkt te kunnen hebben, zonder een welgegronde hoop daartoe, hoedanige gaven een mens kan hebben en echter de genade nog moet missen. Lezer, wanneer u dit boekje leest, zou een mens geneigd zijn te zeggen met de discipelen, wie of er dan nog zalig kan worden. Want, het gaat nauw uit, geliefden. Indien de verkorene nauwelijks zaligt wordt, hoe zal het dan de verworpenen vergaan? Daarom leert de Heilige Geest het ons bij monde van de profeet Zefanja : ‘Doorzoekt u zelf nauw, ja, doorzoek nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt!’  Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren, Matth. 22:14’

 

Want, hoevelen vertroosten zich met het feit dat zij alrede vele malen voor God in het stof hebben liggen wenen, en daaruit concluderen dat zij dus wel uitverkoren moeten zijn. Want, een mens gaat uit en van zichzelf toch nooit naar God schreeuwen. Maar Saul dan? Maar Kain dan? Maar Orpa dan? Ja maar, zult u mij tegenwerpen: ‘uit hun einde is gebleken dat het geen waar werk was’. Dan moet ik u zeggen: ‘weet u dan alrede wat uw einde is en zijn zal?’  Wie zegt mij, dat u geen Saul bent, dat u geen Orpa bent, dat u geen Achitofel bent, dat u geen Simon de tovenaar bent, dat u geen Judas bent…??’  Bedenk dat ook Judas een liefhebber van de waarheid was, en dat er onder zijn prediking ook zielen tot bekering zijn gekomen. Bedenk dat Saul ook onder de profeten was gerekend. Bedenk ook dat Orpa een liefde had tot Gods lieve volk (Naomi), en zelfs een goede belijdenis had. Maar toen zij beproefd werden, kwamen zij allen openbaar, geliefden. Moet u toch eens voorstellen. Toen Orpa haar man had verloren, is ze altijd bij haar arme schoonmoeder gebleven. Ze is nooit weggelopen van haar getuigenis over de God van haar volk Israel, integendeel. Maar toen Naomi aan de grens klare wijn geschonken wilde hebben, kwamen haar beide schoondochters openbaar. Ruth mocht van haar geloof in God getuigen, hetgeen ze in Moab alrede uit vrije genade om niet had ontvangen, maar Orpa bleek geen olie in haar vaten te hebben, waardoor zij niet met hen mede kon / wenste te gaan, naar Kanaan. Hier moet u eens over nadenken, lezer. Wat zullen Ruth en Naomi hiervan geschrokken. Maar wat zijn de discipelen niet bevreesd geworden, toen Christus tot hen sprak dat een van hen Hem zou verraden. Nooit hadden zij het gedacht dat het Judas zou zijn. Nee, zij zochten die Judas gedurig in hun eigen hart voor God. En toch waren Judas, Saul, Achitofel, Simon de tovenaar, Orpa, Biliam, allemaal vluchters van stad verderf naar dat hemelse Sion. Echter zijn ze er nooit aangekomen. Zij hebben die enge poort nimmer kunnen vinden, anderen hebben die enge poort gevonden samen met de rijke jongeling, maar konden niet ingaan, en weer anderen zijn over de muur geklommen. Geliefden, waarom schrijf ik dit? Niet om u te verschrikken, en ook niet om u te ontmoedigen op die vluchtweg. Maar we leven zo in een tijd waarin zovelen zijn, die denken eenmaal in te kunnen gaan, zonder dat zij de enge poort zijn in gegaan, zonder dat zij een zaligmakend geloofsblik op het kruis hebben mogen slaan. Kortom, zonder het bloed, zonder een vrijspraak, en zonder de Heere Jezus naar de Hemel reizen.

 

Misschien mag ik u enkele toeleidende wegen uit het Woord noemen. Denk eens aan die koopman van schone paarlen. “Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone parelen zoekt; Dewelke, hebbende een parel van grote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had, en kocht dezelve, Matth. 13:45-46”  In deze gelijkenis ligt precies hetzelfde geestelijke beeld verborgen, als in de vorige. Dit ziet nu op de ontdekkende werking, en ontgrondende werking van de Heilige Geest, Dewelke immer plaats maak voor het Borgwerk van Christus, Welke de schat in die akker, en die Parel van grote waarde is. Een ziel moet dus eerst alles verkopen, wil hij daar deel aan kunnen krijgen. Wat wil dat toch zeggen, geliefden…?? Hierbij wil ik u meenemen naar Matth. 7:24-27, want wij dienen toch altijd Schrift met Schrift te verklaren, waarin geschreven staat : Een iegelijk dan, die deze Mijn woorden hoort en dezelve doet, dien zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft; En er is slagregen nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond. En een iegelijk, die deze Mijn woorden hoort en dezelve niet doet, die zal bij een dwazen man vergeleken worden, die zijn huis op het zand gebouwd heeft; En de slagregen is nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangeslagen, en het is gevallen, en zijn val was groot.

 

Wat is nu de geestelijke moraal uit deze drie gelijkenissen, geliefden? En dan doelen wij met name op de toeleidende wegen, die in deze gelijkenissen verborgen liggen. Ik vraag u, over die man die aan het graven was op die akker. Bezat hij al iets tijdens zijn graafwerkzaamheden op die akker? Neen, toch? En toen hij die schat had gevonden, bezat hij toen alrede iets van waardij? Immers neen, toch? Neen, hij kon het pas kopen en had er pas deel aan, toen hij alles wat hij had, had verkocht. Hetzelfde geldt voor die koopman van schone paarlen. Telkens vergelijkt de Heere Jezus het Koninkrijk der Hemelen met de markt van vrije genade, alwaar het geloof, de genade, en de zaligheid om niet te koop is. Echter een mens kan op die markt alleen maar kopen, wanneer hij niets meer heeft. Zet dit nu eens geestelijk over, geliefden. We kijken in gedachten over de schouders van die koopman van schone paarlen. Hij heeft alrede vele kleine pareltjes verzameld, maar toen vond hij die ene Parel van grote waarde, en ging heen, en verkocht al wat hij had, en kocht Dezelve. Nu weer de vraag aan u en mij? Op zijn zoektocht naar die ene grote Parel, had hij toen alrede iets wat van waarde bleek, ten opzichte van die ene grote Parel…?? Immers neen, toch? Hij had die Parel immers pas, toen hij werkelijk al zijn andere parels had verkocht voor die ene grote en schone Parel van eeuwige waardij. Misschien mogen we dan nog een blik slaan op die wijze bouwer uit Matth. 7, dewelke zijn geestelijke huisje mocht bouwen op die ene Rots der behoudenis. We lezen dat die andere bouwer zijn huisje op een zandgrond bouwde. Kennelijk moest die wijze bouwer eerst gaan graven alvorens hij zijn huisje op een goed en degelijk fundament kon bouwen. Kennelijk lagen onder het zand, de rotsen verborgen. Nu weer de vraag, aan u en mij: ‘Toen de wijze bouwer al gravende bezig was, had hij toen al iets om zijn huisje op te bouwen?’   Neen, toch? Hij kon pas gaan bouwen, wanneer hij bij de rotsen terecht gekomen was. Geliefden, we weten misschien allemaal het geestelijk hier wel uit te halen, maar hoevelen menen toch alrede iets te bezitten tijdens hun graafwerkzaamheden. Dit graven ziet uiteraard op de ontdekkende en de ontgrondende werkingen van God de Heilige Geest. Hoevelen menen toch alrede iets te hebben, wanneer zij een weinig aan hun schuld en zonden voor God ontdekt zijn geworden. Hoevelen menen niet, dat er in het wenen voor alrede een bepaald leven in Christus ligt, alvorens zij alles hebben mogen verkopen, en werkelijk met alles overboord zijn mogen gaan. Maar wat spreekt Gods Woord ons toch van andere dingen. Veel betere en zuivere dingen, dan deze on-Bijbelse dwaasheden. Bedenk toch dat koning Saul ook alrede een weinig innerlijk ontdekt was. Men vond hem immers achter de vaten verstoken, 1 Sam. 10:22. Maar geliefden, vertel me nu eens, wat heeft Saul dit alles gebracht? Tegenwoordig zou men er al heel wat voor geven. Zelfs Samuel kwam er aan het einde van zijn leven pas achter, dat Saul een huichelaar bleek te zijn. Ja, Samuel heeft zelfs over hem geweend. Koning Saul was met zijn smekingen achter de vaten, geestelijk, op reis gegaan naar die ene Vrijstad tot behoudenis, maar is er nimmer aan gekomen. Hetzelfde gold immers voor Demas, dewelke Paulus in het beginsel ook niet door had. Hetzelfde gold immers Simon de tovenaar, dewelke ook diep onder de indruk was gekomen van het geloof van Philipus, en zijn gaven. Allemaal vluchters geliefden, dewelken in hun leven nimmer die enige enge poort gevonden hebben. Dewelken nimmer die Parel van grote waarde, nimmer die schat in de akker, nimmer die rots hebben gevonden, om hun geestelijke huisje op te bouwen. Nimmer hebben zij geestelijk alles leren verkopen, om toch in bezit te kunnen komen van die Schat en die ene grote Parel. Hoever kan het toch gaan, geliefden. Een mens zou er bang van worden. Bedenk dat zij allen geroepen waren, en dachten uitverkoren te zijn. Maar het bleek toch anders. Lezer, leg hier uw hart en uw bestaan voor God eens naast. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren, Matth. 22:14             

 

Geliefden wat kon toch de Heere Jezus de benodigde zaken zeer kort en bondig, maar toch zeer kernachtig voorstellen. Werkelijk als geen ander. Mag ik u nog een zeer duidelijk voorbeeld noemen van een toeleidende weg tot Christus. Namelijk de gelijkenis van de verloren zoon.

 

En Hij zeide: Een zeker mens had twee zonen. En de jongste van hen zeide tot den vader: Vader, geef mij het deel des goeds, dat mij toekomt. En hij deelde hun het goed. En niet vele dagen daarna, de jongste zoon, alles bijeenvergaderd hebbende, is weggereisd in een ver gelegen land, en heeft aldaar zijn goed doorgebracht, levende overdadiglijk. En als hij het alles verteerd had, werd er een grote hongersnood in datzelve land, en hij begon gebrek te lijden. En hij ging heen, en voegde zich bij een van de burgers deszelven lands; en die zond hem op zijn land om de zwijnen te weiden. En hij begeerde zijn buik te vullen met den draf, dien de zwijnen aten; en niemand gaf hem dien. En tot zichzelven gekomen zijnde, zeide hij: Hoe vele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood, en ik verga van honger! Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u; En ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden; maak mij als een van uw huurlingen. En opstaande, ging hij naar zijn vader. En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toe lopende, viel hem om zijn hals, en kuste hem. En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u, en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden. Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed, en doet het hem aan, en geeft hem een ring aan zijn hand, en schoenen aan de voeten, En brengt het gemeste kalf, en slacht het; en laat ons eten en vrolijk zijn. Want deze mijn zoon was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden! En zij begonnen vrolijk te zijn. Lukas 15:11-24

 

Geliefden, wellicht kennen we allen deze gelijkenis. Maar kennen we, en verstaan we ook de geestelijke strekking ervan? Want, wat is nu de geestelijke moraal die in deze gelijkenis verborgen ligt? Die verloren zoon is het beeld van een verloren zondaar, dewelke in Adam alles verbeurd heeft voor God. Nu staat er bijv. in Rom. 6:6-8 het volgende geschreven: Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven;

 

Ook deze woorden waren van Christus’ wege, door Zijn Geest opgetekend geworden, middels de hand van Zijn apostel Paulus. En wanneer ik u nu de vraag stel aan u en mij: ‘wanneer en op welk moment was nu die zoon gestorven, en daardoor gerechtvaardigd van zijn zonden? Was dat op het moment dat hij bij de varkens tot zichzelf kwam? was dat op die zgn. toeleidende weg tot zijn vader? Of was dat op het moment dat hij voor zijn vader in het stof ging, met die kostelijke belijdenis, waarna zijn vader hem zijn oude vieze kleren uitdeed, en hem omhing met dat beste kleed? Ik schrijf u Luk. 15:24 nogmaals helemaal uit : Want deze mijn zoon was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden!

 

Kijk geliefden, hier komt nu het beeld van Rom. 6 vers 6-8 zeer duidelijk in terug. Die zoon was dood aan de voeten van zijn vader, en is (geestelijk) wederlevend geworden toen hij omhangen werd met dat beste Kleed, en die ring aan zijn vingers. Toen was immers weer zijn zoon, zoals hij destijds vertrok, dat wil zeggen, hersteld met het beeld van zijn vader. Toen die zoon met zijn erfenis op reis ging, kon immers iedereen aan het kleed en aan de zegelring van die zoon zien, dat hij een zoon was van die rijke vader. Die zoon was dat allemaal kwijt geraakt, had zijn goederen er met de hoeren doorgebracht, en was bij de varkens immers geëindigd. En daar bij die vrakens kwam hij tot zichzelf, en verstond innerlijk dat hij het beeld van zijn vader was kwijtgeraakt. En toen hij op reis ging, op die toeleidende weg, waren hem toen zijn oude kleren alrede uitgedaan, en hem dat beste kleed aangedaan…?? Immers, neen toch. Het staat er toch overduidelijk : “Hij was verloren, en is nu gevonden.”

 

Geliefden, achter het verlies ligt immers de winst in Hem, en achter de dood ligt het leven in Hem verborgen. Maar, hoevelen blijven toch stug volhouden dat de zaken anders liggen.

Maar ik zeg het u eerlijk, dat ze toch eens bedrogen zullen uitkomen. Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden, Matth. 16:25

 

Een mens moet dus kennelijk eerst met alles de dood in, alvorens hij het leven uit Christus deelachtig wordt. Kijk geliefden, dit is nu het geestelijke beeld van ‘alles verkopen’, uit die andere drie voornoemde gelijkenissen. Waar kunnen we dit dan nog meer lezen in de Bijbel, dat een mens eerst geestelijk moet sterven aleer hij zal leven door het geloof. Ik noem u drie voorbeelden, waarin het volgende staat geschreven :

 

Gij dwaas, hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is, 1 Kor. 15:36.

 

Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft, Gal. 2:19-20

 

Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden. Want toen wij in het vlees waren, wrochten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om den dood vruchten te dragen. Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, overmits wij dien gestorven zijn, onder welken wij gehouden waren; alzo dat wij dienen in nieuwigheid des geestes, en niet in de oudheid der letter, Rom. 7:4-6.

 

Vergelijk deze onderstaande beelden eens vanuit het licht der Schriften, geliefden :

              

                   

 

 

 

We zijn helaas in een tijd terecht gekomen dat mensen soms makkelijker de geestelijke beelden uit plaatjes verstaan, dan wanneer men het middels een lange en uitgebreide tekst moet lezen. Maar goed, vergelijk deze Bijbelse beelden nu eens, en lees eerst het Woord, en dan pas wat Bunjan over dit beeld schrijft, middels zijn allegorische droom.

 

Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed, en doet het hem aan, en geeft hem een ring aan zijn hand, en schoenen aan de voeten, En brengt het gemeste kalf, en slacht het; en laat ons eten en vrolijk zijn, Lukas 15.

 

Geliefden, bij de gelijkenis van die verloren zoon werd er een kalf geslacht, hetgeen ze met vreugde gingen eten. Geestelijk ziet dit op de strekking van Johannes 6:54-56, waarin Christus ons leert : “Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank. Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij, en Ik in hem.”

 

Denk ook eens aan wat Paulus schreef tot de christenen in Galatie – Gal. 3 vers 1b : “O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde?”

 

Kanttekeningen :

 

geschilderd is

Of, voorgeschilderd, dat is, zo klaarlijk door mijne predikatiën u voorgedragen, alsof het in een tafereel geschilderd was of voorgeschreven.

 

gekruist zijnde?

Dat is, van wiens kruisiging, mitsgaders van de oorzaken en vruchten derzelve, dat wij namelijk daardoor van den vloek der wet en dienstbaarheid der ceremoniën verlost zijn, ik u zo overvloedig en klaar heb geleerd, alsof Hij zelf voor uwe ogen gekruisigd was geweest.

     

Wat wil dit nu zeggen? Namelijk dit, dat die zoon, nadat hij met dat nieuwe beste Kleed omhangen was geworden, hetgeen ziet op de rechtvaardiging in en door het werk van Christus, hij door het geloof wordt ingelijfd in Zijn verbroken Lichaam, maar ook geestelijk mag eten van Zijn verbroken Lichaam. Wat zegt Bunjan nu over Christen, wanneer hij op zijn vluchtweg mocht komen tot het kruis, ik citeer Bunjan :

 

Ik zag ook, dat de hoge weg, waarlangs CHRISTEN gaan moest, aan beide zijden beschermd werd door een muur, en die muren heetten HEIL (Jes.26:1,Jes.60:18). Deze weg liep de beladen CHRISTEN op, doch niet zonder grote moeilijkheid, veroorzaakt door de last die hij op zijn rug had. Zo spoedde hij zich voort, tot hij aan een wat hoger gelegen plaats kwam, waarop een Kruis stond; wat lager lag een grafstede. Ik zag dat zodra CHRISTEN aan het kruis kwam, het pak van zijn schouders gleed en naar beneden rolde, tot het aan de mond van het graf kwam; daar viel het in en ik zag het niet meer. Nu werd CHRISTEN zéér vrolijk en uitermate verheugd, en met een blijmoedig hart jubelde hij: “Hij heeft mij vrede gegeven door Zijn lijden en het leven door Zijn dood.” Hierna stond hij enige tijd stil, om te zien en zich te verwonderen; want hij was er

over verrast, dat het aanschouwen van het kruis hem zo van zijn last kon ontdoen. Hij aanschouwde het nog eens en nog eens; tot eindelijk een vloed van tranen over zijn wangen stroomde. Zo staande, aanschouwende en wenende (Zach. 12:10), zag hij drie blinkende personen tot hem komen, die hem groetten met deze woorden: “Vrede zij u.” De eerste zei tot hem: “Uw zonden zijn u vergeven” (Marc. 9:2). De tweede trok hem zijn oude, vuile kleren uit en bekleedde hem met andere klederen (Zach. 4:4, 5). De derde zette een merk op zijn voorhoofd en gaf hem een rol, waaraan een zegel hing (Ef.1:13), die hij tijdens zijn loop moest inzien en daarna overgeven aan de Hemelpoort; en daarop gingen zij weg. CHRISTEN sprong wel driemaal op van loutere vreugd en begon daarop aldus te zingen…(einde citaat)

 

Geliefden, duidelijker kunnen we het toch niet voor geschilderd krijgen. Bunjan schildert ons hier precies hetzelfde geestelijke beeld uit, als zijn Meester het ons voorstelt middels die gelijkenis van die verloren zoon. Mag ik u ten laatste nog eens voorschilderen hoedanig John Warburton op het einde van zijn toeleidende weg gebracht werd tot de kennis van Jezus, onder de vloek en doem der wet liep, alvorens hij daarvan verlost werd, en hij door recht zijn leven verloor, de geestelijke kruisdood met Christus stierf, en direct daarna met Hem opstond uit zijn doodsgraf. Ik citeer John Warburton :

 

“Des morgens ging ik naar de Mosley Straat Kapel en spoedig na­dat ik neergezeten was, beklom een eerwaardig oud man de preekstoel. O, wat beefde mijn ziel uit vrees, dat hij mij een boodschap van God brengen zou van toorn en verwerping. Wat gevoelde ik een benauwdheid en zwaarmoedigheid, toen hij bij het lezen van het hoofdstuk tot deze woorden kwam: “Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het Boek der Wet, om dat te doen.” Gal. 3: 10. Nooit kan ik een duizendste deel uitdrukken van de ellende en het gevoel der schuld, waaronder ik geraakte. Ik zag dat mijn ziel veroordeeld was tot een gewis verderf, en dat tot in alle eeuwigheid. Wat de oude man gepredikt heeft, zou ik niet kunnen zeggen; maar dit weet ik, dat ik verdoemd was en bij tijden dacht, dat ik in de hel zou neerstorten, terwijl ik nog in de Kapel was.

 

Nadat de dienst geëindigd was, zwierf ik straat in straat uit, tot, dat ik inderdaad geloofde, dat ik van mijn verstand beroofd was. Ik keek om en bemerkte, dat twee mannen mij volgden, die mij kwamen halen, naar ik vreesde, om mij in het krankzinnigengesticht te brengen. De eerste plaats, waar ik kon neerzitten en mijn smart lucht geven, was de St. Georgekerk, en daar ik geen mens in mijn nabij­heid zag, zette ik mij neer op de trappen en weende daar, totdat ik geen kracht behield om te kunnen wenen. Na enige tijd stond ik op en dacht ik huiswaarts te gaan, om een eind te maken aan mijn ellendig leven. Ja”, zei ik, “ik zal er een eind aan maken, en het ergste dan te weten komen.” Op mijn weg daarheen geraakte ik, zo ik dacht, in de Cannon­straat, en bemerkte daarin een kapel, waarin mensen binnengingen. Het schoot mij te binnen dat het de kapel was van Ds. Roby, die ik in gezelschap van mijn moeder één of tweemalen had bezocht. Ik stond stil en zei: “Zal ik er in gaan?” “Neen”, dacht ik, “dat doe ik niet. De dominee zal de tekst ne­men: “Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgene dat ge­schreven is in het boek der Wet, om dat te doen.” Ik liep een eindje de straat in en stond weer stil. “Wie weet?” kwam dadelijk in mijn gemoed. “Welaan”, sprak ik, “ik kan maar verdoemd zijn”; en besloot in de kapel in te gaan, zeggende bij mijzelf: “Kom ik om, dan kom ik om.” Zo ik ooit een plaats der aanbidding binnentrad met een kreet uit het diepst mijner ziel dat God, indien het mogelijk was, genade wilde bewijzen aan een mens in een zo wanhopig geval, ik geloof, dat het toen was. Toen ik in de kapel neerzat, schenen al de verschrikkingen der hel op mij te komen. Ik beefde van het hoofd tot de voeten en wenste, dat ik er nooit binnengegaan was. Nadat het eerste vers geëindigd was, ging Ds. Roby voor in gebed, aan het eind waarvan hij zich enige woorden liet ontvallen, die ik vast geloof, dat uitsluitend voor mij waren. Hij smeekte God dat, indien hier iemand was, die een laatste poging deed op Zijn genade, Hij zich dan aan de zodanige wilde betonen als zijn God. Ik deed mijn uiterste best om mij in te houden, dat ik niet uit­riep: “Ja, hier is een arme verloren John Warburton. Hier ben ik om de laatste poging te doen.” O, hoe ging mijn ziel uit tot God in het gebed, of Hij zich wilde openbaren! Nadat het gebed geëindigd was, werd er nog een vers gezongen vóór de predikatie. Geheel mijn hoop scheen vernietigd te zullen worden, toen ik de dominee de bijbel van het kussen zag nemen om zijn tekst te zoeken. “O”, dacht ik, “hij zoekt zeker naar de vreselijke tekst die mijn hart gedurende deze maanden vaneen gescheurd heeft.” Hoe zal ik het maken als hij die tekst neemt: “Vervloekt is een iegelijk”? O, wat zal er van mij worden? “Ik moet in de hel verzinken als hij die neemt.” O, de gewaarwordingen, die ik gevoelde! Ik kon er maar geen denkbeeld van vormen, waarom hij zolang talmde om de bijbel weer op het kussen te leggen. Tenslotte deed hij het, en ik zag, dat hij hem midden opensloeg. “Geloofd zij God”, fluisterde mijn ziel, “de tekst is niet: Ver­vloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet, om dat te doen.”

   

O, de verwachting die binnen in mij ontsprong! “Heere, vergeef mijn zonden, als het U belieft Heere, wees mijn arme verloren ziel genadig”, barstte mij uit het hart, en toen Ds. Roby zijn tekst las, o de verwondering en de heerlijkheid die in mijn ziel kwam! De dierbare tekst was: “Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevangen gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja ook de wederhorige om bij U te wonen, o Heere God!” Ps. 68:19. O, de liefde, vrede en blijdschap die in mijn hart vloeide toen de woorden uit zijn mond kwamen! Zij waren waarlijk mijn ziel zoeter dan duizenden van goud of zilver. Ik was enkel verwondering, en zei in mijn hart: “Wat mag dit beduiden? Waar zijn mijn zonden? Wat kan toch de bedoeling van dit alles zijn? Waar is mijn last en de toorn en verschrikking, die ik zoveel maanden achtereen gedragen heb?” En wederom vloeide de tekst in mijn ziel: “Gij hebt de gevangenis gevangen gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen, ja, ook de wederhorige om bij U te wonen, o Heere God!” O, ik wist niet, waar mijn aangezicht te verbergen! Mijn ziel fluisterde aldoor: “Waarlijk het kan niet voor u bedoeld zijn; is het een droom? is het een droom?” Ik zocht naar mijn zonden, naar mijn last, naar de toorn en de ellende, die ik zo lang in mijn arme verwarde ziel had omgedragen, en kon noch schuld noch zonde, toorn noch gevangenschap vinden, want de Zaligmaker mijner ziel had ze allen weg­genomen. Een klaar gezicht van Zijn lijden en dood werd mij gegeven en dit brak mijn hart in stukken. O, hoe zag ik op Hem en rouw­klaagde! “Wat heb ik gedaan?” riep ik uit; “ik heb de Heere gekruisigd. O, mijn vervloekte zonden, waardoor ik de nagelen in Zijn handen en voeten, en de speer in Zijn hart gestoken heb. O godde­loze, goddeloze die ik ben! En kunt Gij, wilt Gij mij verlossen en vergiffenis schenken, niettegenstaande al mijn vervloekte zonden?” Hoe wonderlijk werd mijn ziel ingeleid om te zien, dat de dier­bare Zaligmaker had vervuld en gehoorzaamd, die Heilige Wet, die ik verbroken had in duizenderlei opzichten, dat al mijn vervloekte zonden op Hem gelegd waren geweest en dat Hij geleden had in mijn plaats. Ik had zulk een gezegend gezicht door het geloof van Zijn doornagelde voeten en handen aan het kruis, van de doornenkroon op Zijn hoofd, en van de speer, die in Zijn hart ging; en Zijn verzoenend bloed vloeide met zulk een vrede, liefde, blijdschap en vrij­heid in mijn ziel, dat ik nauwelijks wist, wat of waar ik was. De arme mensen, die in dezelfde bank met mij zaten, bleven mij met hun ellebogen maar aanstoten, opdat ik stilzitten zou; maar het was mij onmogelijk om stil te zitten of te liggen. O de liefde, die ik gevoelde tot mijn dierbare Zaligmaker, voor zo’n onverdiende vriendelijkheid aan zo’n snode, ja de snoodste schelm, die ooit de aarde droeg! Nooit kan ik uitdrukken een duizendste deel van de haat die ik gevoelde tegenover mijn snode zonden, waarmee ik de Heere der heerlijkheid doorstak.” (einde citaat Warburton)

 

Geliefden, we gaan eindigen. Hoelang kan iemand op die toeleidende weg wandelen? De moordenaar aan het kruis naast Christus slechts een paar uur, de apostel Paulus drie dagen, en weer een ander wellicht 10 of 15 jaar lang. Nog een enkel woord tot hen, die menen dat wij alles maar wegtrappen wat zich (nog) niet in het bloed van Christus geborgen mag weten. Ik mag u niet anders voorhouden dan de Heilige Geest het in het hart van een verloren zondaar uitwerkt. Ik mag u niet vertroosten met zaken die u (nog) niet toekomen, wanneer u nog onder de vloek en doem der wet verkeert. Ik mag u niet opbouwen, wanneer de H. Geest u geestelijk ontkleed tot op het bot. Waarom mag ik dit niet, geliefden? Wel, anders krijg ik God tegen me. Misschien begrijpt u nou wellicht wat beter waarom zovelen predikers geen vrucht, of zo weinig vrucht op hun bediening hebben. Het komt dus daardoor, vanwege dat ze lijnrecht in preken en in leren, tegen de lijn der Schriften. Misschien begrijpt u nu ook wat beter, waarom het een vervloekte leer is wanneer men u leert, of op wat voor wijze ook maar wijsmaakt, dat u het leven en de genade alreden bezit, alvorens u door recht verloren bent gegaan, alvorens u met alles de dood bent in gegaan, alvorens u (geestelijk) alles had verkocht. Gods Woord leert ons dat voor het Goddelijke recht geen leven bestaan, of mogelijk is. Anderzijds zou dat betekenen dat de Wet machtig is om de vluchtende ziel alrede levend te maken. Het zou dan ook betekent dat het geloof uit de wet is, maar niets is echter minder waar, lees Gal. 3:12. Want de Wet, dewelke het geestelijke beeld is van de tuchtmeester, van de bloedwreker, van de drijver, van de vervloeker, van de doder, is NIET bij machte om de vluchter levend te maken. Eerder het tegendeel, hij ontneemt de ziel het leven, vanwege zijn dodelijke eis tot betaling, Gal. 3:21-25. Geliefden, knoop dit voor altijd in uw oren : ´TUSSEN DE WET EN HET EVANGELIE, LIGT GODS VERBORGEN HEILIGE RECHT…!!’  Christus heeft het ons in Joh. 6 gepredikt dat, niemand tot Hem kan komen tenzij de Vader die zondaar tot Hem zal trekken. Wil nu die verloren goddeloze zondaar (Rom. 5:6), van die vloek der wet verlost worden, moet de Vader hem trekken tot de gemeenschap en de vrijheid in Christus. Hoe doet de Vader dit dan? Wel, er staat geschreven : Sion zal door recht verlost worden, en haar wederkerenden door gerechtigheid, Jes. 1:27.  En in Rom. 8 vers 30 staat het volgende geschreven :  En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.

 

Maar schrijver, werpt iemand mij misschien in zijn gedachte tegen: ‘roept dan de Vader die zondaar om hem verloren te doen laten gaan, onder Zijn recht…??’  Ik antwoord u : JA.  Want, er zal toch eens afgerekend moeten worden, aan deze zijde of aan de andere zijde. Aan deze zijde gaat die verloren zondaar slechts in een oogwenkje verloren, maar aan de andere zijde zou die zondaar anders voor eeuwig verloren moeten gaan. Geliefden, God kan niet om zijn heilige recht heen. Zijn recht en Zijn Goddelijke deugden moeten verheerlijkt worden. Het gaat in de eerste plaats nooit om de behoudenis van die zondaar, maar juist temeer om de eer van God. Die eer van God wordt nu verheerlijkt wanneer God Zijn heilige recht kan handhaven, en aan die ere Gods is nu de zaligheid van Zijn Kerk verbonden. Daartoe is Christus gekomen in de volheid des tijds, want er staat geschreven : Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; Opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader! Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam van God door Christus, Gal. 4:4-7.

 

Geliefden, leest u het nu zelf. Hij is gekomen en geworden onder de Wet, terwijl Hij in en naar Zijn Godheid boven die Wet stond. Vergelijk deze woorden nu eens, met Rom. 6:6-8, Rom. 7:4-6. Gal. 2:19-20. U moet nu echt eens de moeite nemen, om al deze woorden te vergelijken. Dan zult u wellicht beter gaan verstaan, waarom deze zaken ook geestelijk in onze zielen uitgewerkt moeten worden, wil het wel zijn voor de eeuwigheid. Net zoals Christus destijds Zijn leven aflegde onder de vloek en doem van Gods heilige onfeilbare Wet, alzo moet ook de verloren zondaar zijn leven geestelijk afleggen onder de vloek en doem van Gods heilige Wet. Christus legde Zijn leven echter af in gehoorzaamheid, hetgeen de redding werd voor Zijn verkoren Kerk, maar zijn Kerk legt hun leven af in ongehoorzaamheid. Want, al dat volk werd en wordt overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel. Van zonde, omdat zij in Mij niet geloven; En van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader heenga, en gij zult Mij niet meer zien; En van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is, Joh. 16:9-11.

 

Geliefden, ik hoop nu zo dat het u wat klaarder en helderder mag zijn, waarom het u slechts tot nut is, wanneer een predikant of een evangelist, of een eenvoudig oefenaartje, u zeer Bijbels uw vloek en uw oordeel moet aanzeggen, wanneer u nog immer niet geborgen bent in het bloed van Jezus en Dien gekruisigd. Opdat ge uw (heimelijke) bekering eens geheel mocht verliezen, opdat Hij uw bekering zou gaan worden. Al uw kleine pareltjes eens schade en drek mocht gaan leren achten, omwille van die ene grote Parel van grote waarde. Opdat ge eens als Paulus mocht gaan doen in Filippensen 3 vers 8 : Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.

 

Hoe schoon bezong Mc Cheyne dit ook alweer in zijn prachtige gedicht…???                 

 

Maar toen mij God Geest aan mij zelf had ontdekt,
toen werd in mijn ziele de vreze gewekt.
Toen voeld’ ik wat eisen Gods heiligheid deed.
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed…!!

Toen vlucht’ ik tot Jezus. Hij heeft mij gered!
Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet!
Mijn heil en mijn vreugd’ en mijn leven werd Hij.
Ik boog m’, en geloofd’, en mijn God sprak mij vrij!

Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis,
dat Christus alleen mijn gerechtigheid is.
Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf.
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af.

Nu reis ik getroost onder ‘t heiligend kruis
naar ‘t erfgoed hierboven, naar ‘t Vaderlijk huis.
Mijn Jezus geleidt mij door d’ aardse woestijn.
“Gestorven voor mij!” zal mijn zwanenzang zijn.

 

De Heere mocht dit gebrekkig geschrevene nog willen rijkelijk willen zegenen, tot de eer en verheerlijking van Zijn driemaal naar waarde nooit genoeg volprezen heilige Naam, en tot onderwijs, vermaning, bestraffing, en bekering van veler zielen, op weg en reis naar die nimmereindigende eeuwigheid. Amen

 

DJK