Wat is oud gereformeerd

Posted by admin | | zaterdag 24 oktober 2009 5:34 pm

Artikel in pdf : klik hier 

 

 

WAT IS EIGENLIJK OUD GEREFORMEERD…??  

 

 

Beantwoord uit de geschriften van  OLEVIANUS en URSINUS en door EEN BRIEF aan Ds. E. du Marchie van Voorthuysen te URK

 

AFSCHRIFT VAN EEN BRIEF (10 Okt. 1967) aan Ds. E. du MARCHIE van VOORTHUYSEN te URK.

 

 

Geachte vriend,

 

De laatste maanden kwam ik telkens weer, ongezocht in aanraking met mensen, die hetzij Oud Gereformeerd waren, of bij u onder het gehoor kwamen. Voor een paar weken met de fam…… uit Leersum, op een begrafenis van hun zuster, die hier woonde. Hetgeen ik van al die mensen hoorde, kan onmogelijk gereformeerd worden genoemd en “Oud Gereformeerd” (wat dan eigenlijk reformatorisch zou moeten zijn) nog veel minder. Al ijvert u erg voor de oude (reformatorische) Statenvertaling, toch is de leer die u verkondigt geheel in strijd met de schone kanttekeningen ervan. Enerzijds neemt u de mensen terecht alles af en anderzijds stopt u ze vol met allerlei waandenkbeelden, die in strijd zijn met de woorden der waarheid, ja zelfs met uw eigen uitlatingen.

 

Volgens u moet een mens eerst omgekeerd, daarna toegekeerd worden. Dan moet hij het recht toevallen en het daarna lief krijgen. Dit laatste is buiten de openbaring van Christus ten enenmale onmogelijk, want zolang een mens buiten Christus is, heeft hij in de grond harde gedach­ten van God, Matth.25:24. Hierop volgt dan, volgens u, dat er een weg wordt geopenbaard, wat eigenlijk niet meer kan betekenen dan het zien van een mogelijkheid om zalig te worden, wat echter onder de Wet plaats vindt en helemaal niet zaligmakend is of enig leven veroorzaakt. Het bewaart de mens voor de wanhoop. Doch waar de leer van de roeping (onderscheiden in een algemene en bijzondere) recht wordt gepredikt, behoeft zoiets niet afzonderlijk geleerd te worden. Daarna paait u de mensen met de ontsluiting van een wegje”, inplaats van met het volle aanbod der genade te komen, de mensen aan te raden “goud te kopen, beproefd, komende uit het vuur” en ze te overtuigen van de zonde tegen beide tafels van de Wet en in het bijzonder van het ongeloof; maar dan ook de kenmerken van het ware geloof voor te stellen. Dat deed Petrus toch ook op de Pinksterdag (Hand.2:36-40) Als dat gedaan wordt, “dan geloven er zovelen als er geordineerd zijn tot het eeuwige leven”. Door uw leer stranden de mensen ergens, vooral bij die “ontslui­ting”, waarbij ze dan de ontsluiting bij de geboorte van een kind geheel ten onrechte als voorbeeld stellen. Ja, “voor de geboorte voelt de zwangere vrouw toch al leven?” zeggen ook uw volgelingen, tegen de glasheldere getuigenissen van de Schrift in. De natuurlijke geboorte mag naar in zoverre als voorbeeld worden gesteld van de geestelijke als de Schrift dit toelaat. De Schrift leert dood of leven alles of niets geen tussenstaat. Al leert u dan ook wel “dat men daarmee moet verloren gaan”, toch spreekt dat niet tot de mensen, omdat ze wat hebben dat ze ten onrechte voor zaligmakend of voor leven houden, als noodzakelijk gevolg van uw prediking. Daar komt nog bij, dat juist deze dingen door de andere Oud Gereformeerde predikanten worden gekoesterd terwille van hun boterham, want ze willen liever praten dan werken. Als u recht stond zoudt u tegen hun antichristelijke leer getuigen. Het overgaan in Christus, waar u dan nog wel over spreekt, is als gevolg van uw systeem van bekering, niet onmisbaar voor de mensen, zij zijn immers “levendgemaakten” of “bekommerden”. Wat de rechtvaardigmaking eigenlijk is, dat die buiten de mens plaats vindt, door of uit het ware geloof, dat Christus met al Zijn weldaden aanneemt, dat ontbreekt ten enenmale in uw prediking, wat blijkt uit hetgeen men er in uw kring van hoort. Dat men eerst na de overgang in Christus na verloop van tijd de Vader en weer later de heilige Geest moet leren kennen, druist geheel tegen de Schrift in, want “die Christus heeft gezien, die heeft de Vader gezien en dat door de werking van de Heilige Geest, Die niet van Zichzelf spreekt. Zie ook 2 Joh.:9 en 10. Bijgaand een tweetal preken van Ds. Paauwe over de roeping en vervolgstukken uit een preek van Jac. Durham over de rechtvaardigmaking. De leer, die daarin wordt gevonden, wordt op geen enkele kansel meer geleerd. Men noemt wel vele dingen, maar maakt die door de toepassing krachteloos, door drie wegen te leren.

 

Dit zij u tot waarschuwing geschreven, het moge u tot onderzoek brengen, wat uw prediking, wat uw staat, en wat uw ambt betreft, opdat het bloed van velen, die door uw prediking worden misleid, niet van u zal worden afgeëist.

 

 

w.g.

 

D.J. Bastmeijer

Loenensestraat 102

DEN HAAG

 

 

 

 

 

VERKLARING VAN ROMEINEN 8:30

 

 

DOOR CASPAR OLEVIANUS

 

“Die Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt!” Deze plaats stelt ons in een zeer voortreffelijke volgorde de oorzaken voor van onze zaligheid. Zij is te vergelijken met een gouden keten; en wie daarvan een schakel heeft, die bezit ook de overigen die eraan verbonden zijn. De keten is echter deze: 1. Stel u het gehele menselijke geslacht voor ogen, zoals het in de erfzonde ontvangen is, in de dood ligt, onbekwaam om iets goeds te bedenken, onder de heerschappij van de satan. Uit deze massa van verlorenen heeft God Zich voorgenomen te redden die Hij wilde. Het voornemen tot de redding is dus het eerste. Daarop volgt dan de verkiezing, let wel, niet wegens vooruitgeziene werken (Ef.1 en 2 Tim.1). Want er kon niets goeds vooruitgezien worden, dan wat Hijzelf tevoren in ons zou beginnen of in ons leggen. 2. De krachtdadige roeping d.w.z. de inwendige en de uitwendige roeping is de tweede schakel. Want er worden velen uitwendig geroepen, is de begiftiging met het geloof, waardoor wij Christus worden ingelijfd. Daaruit worden wij gewaar dat wij uitverkoren zijn, omdat het geloof niet uit de vrije wil, zoals het koren uit de grond komt, doch uit de hemel in ons geplant wordt als gevolg van de uitverkiezing. Het geloof wordt aan niemand geschonken dan aan de uitverkorenen, Hand.13:48: “Daar geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven”. Titus 1:1: “Naar het geloof der uitverkorenen”. Joh.6:44: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke”. Evenals bij de uitverkiezing, geldt ook bij de krachtdadige roeping geen vooruitgeziene verdienste, opdat God alleen de eer zal hebben. 1 Kor.1; Jer.9; Ezech.36. Christus zegt in Joh.5:25: “De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben zullen leven”. Hij spreekt hier niet over het laatste oordeel, maar van de krachtdadige prediking van het Evangelie. De krachtdadige roeping of de inlijving in Christus is dus de tweede schakel; hieruit wordt men zijn verkiezing bewust, Rom.10:6©10: “Zeg niet in uw hart: Wie zal in de hemel opklimmen? Dat is Christus van boven afbrengen. Of: Wie zal in de afgrond nederdalen? Dat is Christus uit de doden opbrengen. Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het woord des geloofs, hetwelk wij prediken, namelijk: Indien gij met uw mond zult belijden de Heere Jezus en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden; want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met de mond belijdt men ter zaligheid”. Nadat deze roeping in ons is geschied, gaat Hij nog voort ons in Woord en Sacrament te roepen, omdat ons geloof nog zo zwak is. Wanneer de uitwendige roeping door de Heilige Geest een echo vindt in het hart, dan is zij de krachtdadige roeping. Zo’n echo was er in het hart van David, Ps.27:8: “Gij zegt ; “Zoek Mijn aangezicht; Ik zoek Uw aangezicht, o Heere!” En in Zach.13:9: “Ik zal zeggen: Het is Mijn volk, en het zal zeggen: De HEERE is mijn God”. 3. De derde schakel is de rechtvaardigmaking, d.i. de verklaring dat wij als lidmaten van Christus zijn vrijgesproken van alle zonden; dat is reeds geschied en geschiedt nog. Ik merk hierbij op, dat alle krachtda­dige geroepenen gelovigen zijn. Deze zijn reeds gerechtvaardigd, d.i. met de gerechtigheid van Christus bekleed, Hand.13:39: “Door Deze wordt een iegelijk, die gelooft gerechtvaardigd”. Bij de twee eerst schakels geldt geen verdienste van onze zijde, bij deze evenmin, Rom.4:5: “Die niet werkt, maar gelooft in Hem. Die de goddeloze rechtvaardigt”. 4. De verheerlijking en de vernieuwing zowel van de geest als van het lichaam geschiedt en zal geschieden. Zij geschiedt zoals in 2 Kor.3:18 beschreven: En wij worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest”. Hij wil dat Zijn heerlijkheid zal schijnen in de uitverkorenen. De volmaaktheid zal beginnen bij de opstanding, dan zal Hij zijn bruid voorstellen in heerlijkheid, Ef.5:27. Ook hier geldt geen verdienste, want de heerlij­king is als ’t ware een nieuwe schepping, die heerlijker is dan de eerste. De eerste is beslist zonder onze verdienste geschied; want hoe hadden wij haar kunnen verdienen toen wij nog niet waren. Evenzo is het bij de tweede, bij de verheerlijking.

 

(Vertaald uit “Leben und ausgewählste Schriften von C. Olevianus und Z. Ursinus “Elberfeld 1857)

 

 

 

OLEVIANUS OVER DE RECHTVAARDIGMAKING

Door Paulus zegt God in Rom.4:5: “Doch degene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid”. God spreekt deze goddeloze rechtvaardig ter wille (vanwege) een vreemde gerechtigheid, namelijk die in Christus is en niet in hem. Want de Schrift noemt deze mens een goddeloze, die door Christus moet worden gerechtvaardigd. Daarom spreekt ook David niet hen zalig, die geen zonde hebben, want niemand van ons in zonder zonde, 1 Joh.1:8, maar degenen, die God, hoewel zij zonden hebben en tot in het graf daartegen hebben te strijden, nochtans hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden bedekt heeft, namelijk met de gehoorzaamheid van Christus, zoals Paulus laat volgen op de voorgaande teksten, Rom.6 en 7.  Áls echter de spreekwijze : “Wij worden alleen door het geloof gerecht­vaardigd, zo te verstaan alsof het geloof zo’n kostelijke deugd zou zijn, dat wij vanwege het geloof door God rechtvaardig worden gesproken? Neen, dan zouden we het geloof in de plaats van Christus stellen, “Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing, opdat het zij, geschreven is” Die roemt, roeme in de Heere”, 1 Kor.1:30 en Jer.9:27. Alleen Christus de Gekruisigde is dus onze volkomen gerechtigheid. Maar ik versta het zo, dat wij door het geloof Christus aannemen, Die onze gerechtigheid is en ons tot kinderen van God maakt, zoals Johannes zegt: “Zovelen Hem (Christus) aangenomen hebben, die heft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn naam geloven, Joh.1:12. Aldus grondvest het geloof zich op Christus, die ons beloofd was en nu is Jes. 53:11: “Door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, vele rechtvaardig maken”. En dan voegt hij er de oorzaak aan toe” “Want zal hun ongerechtigheden dragen”. Vergelijk hiermee Hand.13:38,39 en Luk.18:13. UIT DE VERKLARING VAN DE HEIDELBERGSE CATECHISMUS DOOR ZACH. URSINUS over ZONDAG 23. Hoe wordt de rechtvaardigheid van Christus de onze, daar zij buiten ons is? Daar het ongerijmd lijkt, dat wij gerechtvaardigd zouden worden door iets dat buiten ons bestaat, zo moeten wij nader uiteenzetten op welke wijze de voldoening of de gehoorzaamheid van Christus de onze wordt. Wij kunnen toch niet door haar rechtvaardig zijn, tenzij ze de onze is of ons wordt toegerekend; evenmin als een muur wit is, zo men haar niet heeft gewit. Zij wordt derhalve de onze of zij wordt ons geschonken op tweeërlei manier. Godzelf schenkt ons de gerechtigheid van Christus, d.i. Hij rekent ze ons toe, en houdt ons voor rechtvaardig op grond van deze, even alsof zij de onze ware. 2. Wij eigenen ze ons toe, daar wij de gerechtigheid van Christus door het geloof aannemen, d.i. vastelijk overtuigd zijn dat God ze ons geeft, op grond van deze ons rechtvaardig rekent en van alle schuld vrij­spreekt. De toepassing is alzo tweeërlei met het oog op God en op ons. Met het oog op God is deze toepassing de toerekening van Christus’ rechtvaardig­heid, naardien God de gerechtigheid van Christus, aangebracht om voor ons te gelden, aanneemt en uit kracht van deze ons voor rechtvaardigen houdt, evenals of wij nimmer gezondigd of zelf een voldoende straf voor onze zonden geleden hadden. Met het oog op ons is deze toepassing een daad van het geloof, waardoor wij vast overtuigd zijn, dat deze rechtvaardigheid ons geschon­ken en toegerekend wordt. Deze twee soorten van toepassing moeten samengaan. God toch past ons op deze voorwaarde de rechtvaardigheid van Christus toe, dat wijzelf ze ons ook toeëigenen door het geloof. Al biedt iemand een weldaad aan een ander aan, deze wordt hem niet toege­past en is de zijne niet, tenzij die andere ze aanneemt. Zonder onze toeëigening bestaat derhalve de goddelijke schenking niet. En toch is ook onze toeëigening van God. God rekent ons immers de voldoening van Christus toe en daarna werkt Hij het geloof in ons, waardoor we ons die toegerekende rechtvaardigheid toeëigenen. Hieruit blijkt, dat de goddelijke toepassing aan de onze, die van het geloof, voorafgaat en haar ten oorzaak strekt, al heeft ze niet zonder de onze plaats. “Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverko­ren”, Joh.15:16. Uit alles wat wij nu over deze beiden soorten van toepassing hebben gezegd, blijkt ten eerste, dat het niet ongerijmd is te zegen, dat wij worden gerechtvaardigd door de rechtvaardigheid van een ander. Toch is de rechtvaardigheid, waardoor wij worden gerechtvaardigd, niet geheel en al een vreemde, maar wordt de onze door toeëigening. De Persoon en stof waarin zij bestaat is Christus. Wij zijn het voorwerp en de stof waarvoor zij bestaat. In zoverre zij ons wordt toegerekend. Ten tweede, dat het woord toerekening een enger begrip omvat dan het woord toepassing of toeëigening. Het eerste wordt alleen met het oog op God gebezigd, het laatste ook net het oog op ons. Ten derde , dat God de gerechtigheid van Christus op een andere wijze toepast dan wij onszelf. God eigent ze ons door toerekening, wij eigenen ze ons geloof of aanname. Ten vierde, dat het woord rechtvaardigmaken in de kerk niet beduidt op wettische wijze van onrechtvaardig rechtvaardig maken, doordat wij deze hoedanigheid, de rechtvaardigheid, verkrijgen; maar op evangelische wijze de onrechtvaardige rechtvaardig rekenen, vrij spreken van schuld en niet willen straffen, omdat de voldoening van een ander hem is toegerekend.

 

 

Naschrift: Ds. du Marchie van Voorthuysen vond het niet nodig de hierin opgenomen brief te beantwoorden. Daarom vond ik het nodig om deze te publiceren met de gedeelten uit de geschriften van twee echte Oud Gereformeerden om de tegenwoordige leer te kunnen vergelijken met die van vroeger. De lezers zal wel bekend zijn dat Ursinus en Olevianus de opstellers waren van de Heidelbergse Catechismus, die in 1563 in het licht kwam. Ze werd door de Dordtse Synode (1618-1619) goedgekeurd en als een der formulieren van enigheid aangenomen.

 

—————————————————————————————————————-

 

Commentaar – DJK :

Hieronder volgt een citaat uit zijn brief aan ds. Du Marchie Van Voorthuysen:

 

“Dit zij u tot waarschuwing geschreven, het moge u tot onderzoek brengen, wat uw prediking, wat uw staat, en wat uw ambt betreft, opdat het bloed van velen, die door uw prediking worden misleid, niet van u zal worden afgeëist.”

 

Dat van ‘wat uw staat’ had er van mij niet bij gehoeven, en m.i. ook niet bij gemoeten. Met de inhoud van de brief was ik het, qua weerlegging, wel eens. Vandaar dat ik het wilde plaatsen. Maar, dit vond ik wel zeer vermetel van de heer Bastmeijer. Daar ik zeker mag geloven, dat ds. Du Marchie een kind en een geroepen knecht Gods was, ondanks dat ook hij slechts ten dele heeft gekend en geweten, en ten dele heeft geprofeteerd. Om ergernissen te voorkomen wilde ik dit eerst uit de geciteerde brief verwijderen, maar heb het toch maar niet gedaan.

 

 

——————————————————————————————————————

 

 

Wilt u meer lezen van de heer Bastmeijer?   Klik dan hier