Het teken van Jona

Posted by admin | | dinsdag 2 juni 2009 2:34 pm

Artikel in pdf :  klik hier

 

Het teken van Jona den profeet 

 

En de Farizeën en Sadduceën tot Hem gekomen zijnde, en Hem verzoekende, begeerden van Hem, dat Hij hun een teken uit den hemel zou tonen. Maar Hij antwoordde, en zeide tot hen: Als het avond geworden is, zegt gij: Schoon weder; want de hemel is rood; En des morgens: Heden onweder; want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden! het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden? Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jona, den profeet. En hen verlatende, ging Hij weg, Matth. 16:1-4

 

verzoekende

Willende beproeven of Hij zulks zou kunnen doen, om Hem beschaamd te maken.

 

uit den hemel

Dat is, hetwelk uit, aan, of van den hemel zou geschieden, gelijk op het gebed van Jozua de zon en maan stil stonden, Joz. 10:12; gelijk het vuur uit den hemel kwam op het gebed van Elia, 2 Kon. 1:9, en gelijk de zon ten tijde van Jesaja terugging; Jes. 38:8.

 

rood.

Grieks, rood als vuur; dat is schoon of klaar rood.

 

aanschijn des hemels

Dat is, gestalte of gedaante

 

de tekenen der tijden

Namelijk die naar de voorzegging der profeten de komst en tegenwoordigheid van den Messias aanwijzen. Zie Matth. 11:4,5, en de aantekening bij Luk. 12:56.

 

 

 

Geliefde lezer, langs deze weg wilde ik iets schrijven over het teken van Jona den profeet. Een treffend beeld van hoe een gevallen zondaar door Gods trekkende liefde wordt opgezocht tot de eeuwige zaligheid. Een beeld van een zondaar die nooit naar God vroeg of zocht. ‘Wijk maar van mij, want aan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust.’ Een beeld dat God Zijn verkoren zondaar zoekt en zaligt in en door een weg van Zijn heilige Recht. Een beeld van hoe een zondaar, na zij verloren gaan voor God, in en door het werk van Christus met Hem mag opstaan uit de doden. Schrijver, wat bedoelt u te zeggen? Jona, was toch een profeet en alrede een kind des Heeren alvorens God hem de opdracht gaf om naar Ninevé te gaan? Jawel lezer, maar het gaat hier nu even om het beeld wat er in zijn leven verborgen lag. Want over welk beeld ging het hier dan? Was Jona dan een type van Christus? Op wat voor wijze dan? Wel, dat zal ik u met de hulp des Heeren trachten te verklaren. Want, tegen wie sprak Christus nu deze woorden? Namelijk, tegen een stel verzoekers die Hem volgden om de tekenen en de broden, maar nooit begerig en hongerig waren geworden om te eten van het Brood des levens dat uit de hemel was nedergedaald op deze verdorven aarde, Joh. 6:35. Nimmer hebben zij in Hem geloofd, want Hij sprak tot hen woorden die hard waren om te horen. En dit hoorden enigen uit de Farizeeën, die bij Hem waren, en zeiden tot Hem: Zijn wij dan ook blind? Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart, zo zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; zo blijft dan uw zonde, Joh. 9:40-41

 

Geliefden, wanneer zij nu hun blindheid voor Hem beleden hadden, had Hij Zich aan hen geopenbaard, maar nu hield Hij Zich voor hen verborgen. Want, Hij sprak immers tot hen middels gelijkenissen. En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen; Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden, Markus 4:11-12.

 

Ja lezer, dat Koninkrijk der hemelen is een verborgenheid. Want, het is een mens gegeven of het is hem niet gegeven. Aan wie heeft Hij dat nu wel gegeven, zult u mij vragen? Dan moet ik u Bijbels antwoorden, dat Hij gekomen is om te zoeken en zaligen dat verloren was. En wanneer u nou eens in uw leven voor God een verlorene voor God bent geworden, dan zult u het teken van Jona den Profeet ook zeker wel verstaan. En anders? Ja, dan is het een dwaasheid voor de mens. Jazeker, een mens kan deze zaak wel verklaard gelezen hebben bij een zeker oudvader, en daarmede het teken van Jona vanuit zijn verstand een enigszins kunnen verklaren, maar hij kan dit teken niet doorgronden. Hij kan er niet in komen. Waarom dan niet? Wel, dat is hem niet gegeven. Het is en blijft voor hem een geestelijke verborgenheid. Hoe kan het ook anders, want : “de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden, 1 Kor. 2:14.”

 

En alzo was het spreken en het onderwijs van Christus voor deze discipelen van Mozes,  een dwaasheid en een ergernis in hun oren. Zij redeneerden maar telkens vanuit hun deugden- en plichtengodsdienst. Dit doen en dat laten! Nimmer hadden deze wetsdienaren begrepen waartoe de wet gegeven was. Waartoe de wet destijds in de Ark gelegd was geworden. Ziende blind en horende doof. Nimmer hadden zij de geestelijkheid der wet verstaan, Rom. 7:14. Nimmer waren zij gestorven aan de vloekeis van deze wet. De wet was in hun gedachten immers van God aan Mozes gegeven om te houden? Moest de wet dan niet gehouden worden? Moest de mens dan maar gaan leven naar het goeddunken van zijn eigen hart, en wetteloos gaan leven? Waartoe was dan de wet gegeven? Gaan we weer even het Woord lezen, en leest u dit nu eens een paar keer aandachtig door :

 

Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden, voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde, Rom. 3:20     

 

Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder word, Rom. 5:20a

 

Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren. Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. En zonder de wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven. En het gebod, dat ten leven was, hetzelve is mij ten dood bevonden, Rom. 7:7-10.

 

Want indien de erfenis uit de wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk gegeven., Gal. 3:18

 

Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven ware, die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn, Gal. 3:21

 

Hier leest u dus dat de wet gegeven is om de zonden levend te maken, én dat het Leven Christi en de rechtvaardigheid niet uit het doen, of uit de overtuigingen der wet is. Dit moest u werkelijk voor de rest van uw verdere leven proberen te onthouden! Voor de zondeval,  was in het paradijs Gods wet een liefdedienst voor de mens. Deze wet was een afspiegeling van wie zijn God was, maar ook een afspiegeling van Gods heilige recht. Met deze wet was de mens in Adam gesteld tot een bepaalde huwelijksbetrekking. Door dit huwelijk hadden beiden recht op elkaar. De mens had recht op deze wet, dewelke hem een recht gaf op het eeuwige leven, vanuit het werkverbond. De mens kon de wet feilloos houden en onderhouden, en dit was de reden waarom de wet de mens vrij pleitte voor God. Sterker nog, de wet prees de mens vanwege zijn zondeloze werken voor God. En God had recht op zijn schepsel, krachtens die wet. Maar na de zondeval, kwam de mens onder het juk c.q. de heerschappij van Gods heilige wet. Nu was de wet geen liefdedienst meer, maar was hem een vloek en doem ten dode geworden. ‘Want, de ziel die zondigt zal de dood sterven’, had God tot hen gezegd. Maar God was Zijn schepsel kwijt, en zocht daartoe zijn schepsel op. Om hem te ontdekken aan zijn bedreven kwaad voor God. “Adam waar zijt gij….?”  Maar God kon, vanwege Zijn heiligheid, geen gemeenschap meer hebben met  Zijn zondig schepsel. Er moest dus eerst voldoening geschieden aan Zijn geschonden recht/wet dat de mens door zijn zondeval had verbroken. God wilde de mens zijn recht weer terug geven op het eeuwige leven, maar kon niet. Is God dan niet barmhartig?, zegt de onderwijzer van de HC. Ja, maar God is ook rechtvaardig. God handhaaft dus zijn heilige Recht op die mens, dewelke Hij had middels Zijn gestelde wet in het hart van ieder schepsel. Wanneer God dit nu niet had gedaan, dan zou God, met alle verschuldigde eerbied gesproken, opgehouden hebben te bestaan. God kon dus van Zijn heilige Recht geen afstand doen. Hij handhaaft, billijkt en lieft Zijn heilige Recht. Want, Zijn heilige wet, dewelke een afspiegeling is van Zijn heilige recht in het hart van die mens, verklaart de heiligheid van Zijn Goddelijke Wezen. De Schepper was/is volmaakt en heilig, en daarmede ook Zijn kroon op de schepping, de mens. Er moest dus genoegdoening geschieden c.q. betaald worden jegens Zijn verbroken en geschonden recht, wilde de mens zijn recht op het eeuwige leven weer terug krijgen. Kijk lezer, waar nu niemand aan kon voldoen, ging God Zelf voor zorgen. Want, waar de mens in Genesis 3 zijn recht op zijn God had verloren, ging God dat recht in de Tweede Adam weer herstellen. In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israel; en zij zullen te samen komen uit het land van het noorden, in het land, dat Ik uw vaderen ten erve gegeven heb. Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren, Jer. 3:18-19  

 

Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt mij de oren) doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands, Psalm 40 :7-9.

 

Lees ook kanttekeningen daarbij :

 

Gij

Dat zijn de woorden des Heeren Christus; die David door den profetischen geest hier, aldus tot zijnen Vader sprekende, invoert. Zie Hebr. 10:5,6,7.

 

lust

Te weten, alzo, dat Gij door die offeranden uwe gerechtigheid zoudt laten genoeg geschieden en U met den zondigen mens verzoenen, want zulks onmogelijk; Hebr. 10:4.

 

oren

Dat is, mij tot uw dienst verplicht om het middelaarsambt op mij te nemen en uw volk van zonden te verlossen; waartoe Gij mij een lichaam bereid hebt, om dat voor des volks zonden op te offeren [gelijk de apostel dit verklaart met de woorden der Griekse overzetting, Hebr. 10:5,10]. De manier van spreken in genomen van de wijze onder de Joden naar Gods wet gebruikt in het verplichten van dienstknechten. Zie Exod. 21:6. Deut. 15:17.

 

 

ik kom

Of, ben gekomen. Met deze en de volgende woorden verklaart de Heere Christus zijn gewillige gehoorzaamheid om het middelaarsambt, Hem van zijnen Vader opgelegd, aan te nemen en uit te voeren. Zie Hebr. 10:10.

 

rol

Van het woord rol, zie Ezra 6:2. Jer. 36:2. en versta hierdoor de boeken van Mozes, in welke verscheidene zeer heerlijke profetieën van Christus gevonden worden, waarvan de eerste gegeven is in het Paradijs, Gen. 3:15. en vervolgens aan de patriarchen, en voorts zijn de sacramenten en al de offeranden voorbeeldingen op Christus geweest. Zie Luk. 24:27. Hebr. 8:5,6; Hebr. 9:8,9; Hebr. 10:1. enz.

 

‘Schrijver, dwaalt u niet een beetje af?’  zal wellicht iemand mij vragen. Nee lezer, maar ik heb dit nodig om te komen tot de verklaring van het teken van Jona den profeet. Want, in deze bovenstaande woorden wordt ons namelijk gesproken van die meerdere Jona, Jezus Christus en Dien gekruisigd. Waarom deze woorden erbij halen, schrijver? Wel, ik schreef u eerder dat God Zijn schepsel door de zondeval kwijt was geraakt. Maar God zocht weer gemeenschap met Zijn schepsel, maar dat kon niet buiten voldoening en genoegdoening jegens Zijn heilige geschonden recht op die mens. Zijn heilige Recht moest dus hersteld worden in het hart van die verloren mens. De mens kon dus nooit meer zalig worden vanuit de werken der wet, want die had hij verbroken in zijn werkverbond voor God. Er moest dus een nieuw verbond opgericht worden, met een Ander aan het hoofd. Niet meer een werkverbond, maar een genadeverbond. De mens kon niet zalig worden vanuit de werken, en moest nu dus zalig worden vanuit de werken van een ANDER. En over die Ander werd nu gesproken in de bovenstaande woorden met kanttekeningen uit Gods Woord. Dat zag namelijk op Christus, het beloofde Vrouwenzaad, Gen. 3:15. Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid. Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.

 

Maar alvorens God de mens had weggezonden, had Hij in de Tweede Adam een nieuw verbond opgericht ten leve. Wat de mens dus zelf had verdorven, had God hersteld in het beloofde Vrouwenzaad, waarvan geschreven staat in Gal. 4:4-5, Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; Opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden.

 

Leest u het lezer, Hij heeft Zichzelf, gezonden van den Vader, gebracht en gesteld onder de heerschappij der Wet. Deze wet was de wil van Zijn hemelse Vader. Hij heeft deze wet gehouden, gehoorzaamd en volbracht, en toch is Hij Borgtochtelijk, door deze heilige wet ten dode toe vervloekt en verdoemt geworden. Opdat Hij middels Zijn gehoorzaamheid in Zijn leven én in Zijn sterven, diegenen zou verlossen van de heerschappij en vloek der wet. Maar nu komt het heilgeheim wat al Gods volk op deze aarde komen te leren. Namelijk het teken van Jona den profeet. Wat is dan het teken van Jona den profeet? Gaan we weer Gods woord even lezen, telkens maar weer Schrift met Schrift verklaren, dewijl toch dat Woord is geïnspireerd door één en dezelfde Geest.

 

En zij namen Jona op, en wierpen hem in de zee. Toen stond de zee stil van haar verbolgenheid. Dies vreesden de mannen den HEERE met grote vreeze; en zij slachtten den HEERE slachtoffer, en beloofden geloften. De HEERE nu beschikte een groten vis, om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van den vis, drie dagen en drie nachten, Jona 1:15-19

 

Zie daar het teken van Jona den profeet. ‘Ja maar schrijver, nu weet ik nog niets!’ zal iemand mij wellicht weer tegenwerpen. Ik ga het u trachten te verklaren. Jona was het beeld van een zondaar onder de heerschappij der wet. Jona was een overtreder doordat hij de wil van zijn God niet deed. Integendeel, hij zocht te vluchten van het Aangezicht van zijn God. Hij was dus een overtreder, hetgeen hem schuldig stelde jegens Gods heilige wet/wil. Gods gramschap is opgewekt vanwege de overtreding van Jona, en daartoe werd de zee, waarop Jona voer, zeer verbolgen vanwege de toorn van God over zijn bedreven kwaad. Maar het kon Jona maar weinig schelen, want, zo staat er, hij ging beneden in het schip en viel in een diepe slaap. Iedereen trachtte het schip te redden de ondergang, maar Jona lag rustig te slapen. Een beeld van de doodslaap van de zondaar voor God. De mens is dood voor de dood, en dood voor het leven. De kapitein wekt Jona uit zijn slaap, Jona 1:6, en bestraft hem. Jona wordt hiermede ontdekt aan zijn schuld voor God en belijdt zijn schuld ook aan het schipvolk. Een beeld van hoe een zondaar ontwaakt voor God, wanneer God Zijn gebod der wet in de ziel van de zondaar doet inkomen, middels de prediking van Zijn Woord. Wanneer dus de wet inkomt, worden de zonden levend en NIET de zondaar!! Want, uit de wet is de kennis der zonden, en achter de dood ligt immers pas het leven, zo hebben we daarnet gelezen, maar zullen we straks ook zien. Hier, in dit beeld worden de zonden bij Jona levend. Een beeld van een ontdekte zondaar, dewelke middels een onhoudbare nood de toorn van God heilige wet op zijn arme verloren ziel voelt branden, brullende : Betaal Mij wat gij schuldig zijt!! Jona gevoelde innerlijk deze vloekeis, maar kon aan deze eis niet meer voldoen, en gevoelde dat de verbolgenheid der zee, was om zijnentwil. Hetgeen hij ook aan het schipvolk bekend maakte, Jona 1:12. Een beeld van een zondaar, die gebracht en getrokken is door de Vader tot Gods heilige recht, tot de dierbare gemeenschap met Jezus Christus. In dit heilige Recht voelt de zondaar Gods heilige wet ten verdoemenis op zijn arme verloren ziel branden. Hier wordt de zondaar gevoerd met smeking en geween, Jer. 31:9, vanwege de trekkende liefde des Vaders. En door deze trekkende liefde, wordt de zondaar er geestelijk toe verwaardigd, om te zeggen met Jona: “Neemt mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee stil worden.” Deze woorden betekenen geestelijk het volgende : “Uw doen is rein, uw vonnis gans rechtvaardig, dies ben ik Heere Uw gramschap dubbel waardig, Psalm 51.” Dit is nu in wezen het teken van Jona den profeet. Want, wanneer Jona in de zee van Gods verbolgenheid geworpen wordt, beschikt God een Vis tot zijn redding. Vis betekent in het Grieks, ICHTIOS = Jezus Christus – Zone Gods – Zaligmaker. Het beeld van de christenen van de vroegchristelijke kerk. 

                                            

                  

Het is dus geen begripsleer, maar ik hoop nu toch dat u de beelden uit het boek van Jona den profeet een weinig meer zult kunnen vatten. Groter zou het zijn wanneer u het zielsbevindelijk mocht gaan verstaan, lezer. Want, waar ging het uiteindelijk om in het teken van Jona den profeet. Namelijk om dit, toen Jona in de golven lag, en opgeslokt werd door die van God beschikte Vis, was de zee gestild van haar verbolgendheid. Dit ziet nu op de voldoening van Gods heilige en dierbare recht. God heeft zijn Recht gehandhaafd, en schenkt de zondaar opnieuw zijn recht op het eeuwige leven, maar door de weg van de dood, in en door die beschikte Vis. Door de hel naar de Hemel, want zij zullen weten aan welken nood en dood zij verlost zijn geworden. De Vis was het beeld van Jona’s redder, die Vis schonk hem het nieuwe leven. Maar daartoe moest Jona eerst overboord. Achter het verlies van eigen leven, lag de winst en het nieuwe Leven in Hem. Mogen we hier nu even een punt zetten, lezer. De zondaar gaat in een oogwenk voor God verloren. Langer dan een oogwenk zou niet kunnen, anders zou de zondaar volledig verteren in de golven van Gods toorn en gramschap, Psalm 116. Maar in die golven van toorn en gramschap waarin die zondaar verloren is gegaan, beschikt God in Christus een Vis c.q. een Lam tot redding. En wanneer dan de zondaar één Plant, één Lichaam met Hem is geworden, Efeze 4:4-6, dat wil zeggen volkomen in Hem opgelost is geworden, door het zaligmakende geloof in Hem, welke is werkende door de ingestorte liefde, Gal. 5:6, dán pas is de zee van Gods verbolgenheid gestild. Een vlakke en stille zee, wil zeggen, vrede met God in en door Christus Jezus. Hier ligt de zondaar volkomen verslonden in Zijn liefdesarmen, en moet God hem zelfs een weinig ondersteunen om deze ingestorte Liefde te kunnen dragen. Hier wordt het Hooglied beleeft, en staat de zondaar in Hem volkomen heilig en rechtvaardig voor God, 1 Kor. 1:30.

 

Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. Uw olien zijn goed tot reuk, Uw naam is een olie, die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief. Trek mij, wij zullen U nalopen! De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief. Ik ben zwart, doch liefelijk (gij dochteren van Jeruzalem!), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Salomo. Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoederin der wijngaarden. Mijn wijngaard, dien ik heb, heb ik niet gehoed. Zeg mij aan, Gij, Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen. Mijn vriendin! Ik vergelijk u bij de paarden aan de wagens van Farao. Uw wangen zijn liefelijk in de spangen, uw hals in de parelsnoeren. Wij zullen u gouden spangen maken, met zilveren stipjes. Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus zijn reuk. Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre, dat tussen mijn borsten vernacht, Hooglied 1:2-13

 

Geliefden, dit is vele malen beter te beleven dan te omschrijven. Daar is onze taal en onze bewoordingen te arm voor. Daar krijgt de zondaar de hemel in zijn arme verloren ziel ingestort. “Daar gaat een hel naar de hemel,” zou Samuel Rutherford gezegd hebben. “Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden, 2 Kor. 5:17. Daar toornt de Rechter niet meer op de zondaar, want Hij ziet die zondaar aan in Hem. Daar is de zondaar in Hem ingelijfd door het zaligmakende geloof. Daar wordt de ziel van de zondaar door Heilige Geest levend gemaakt, want het is de Geest die levend maakt. En deze Geest neemt het uit Hem, en verkondigt het Zijn Kerk, Joh. 16:13-14. En door die geestelijke inlijving ontvangt de zondaar het nieuwe leven uit Hem, uit die ware Wijnstok. Dit nu is de wedergeboorte, dewelke immer geschiedt door een weg van Gods heilige recht. Terwijl ik dit zo schrijf moet ik denken aan de lofzang van Zacharias, waarin staat geschreven, Lukas 1:68-77 : Geloofd zij de Heere, de God Israels, want Hij heeft bezocht, en verlossing te weeg gebracht Zijn volke; En heeft een hoorn der zaligheid ons opgericht, in het huis van David, Zijn knecht; Gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn; Namelijk een verlossing van onze vijanden, en van de hand al dergenen, die ons haten; Opdat Hij barmhartigheid deed aan onze vaderen, en gedachtig ware aan Zijn heilig verbond; En aan den eed, dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft, om ons te geven, Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vreze. In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. En gij, kindeken, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden; want gij zult voor het aangezicht des Heeren heengaan, om Zijn wegen te bereiden Om Zijn volk kennis der zaligheid te geven, in vergeving hunner zonden.       

 

Hier is de zondaar met Christus, in Zijn Lichaam, geestelijk de kruis- en vloekdood gestorven, Rom. 7:4-6, Gal. 2:19-20, en verlost geworden van de vloek, het juk en de heerschappij van zijn eerste man. Maar ook met Hem opgestaan uit de doden. Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven; Wetende, dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem. Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode, Rom. 6:8-10

 

Maar schrijver, u schreef toch dat Jona een beeld/type was van Christus? Tot nog toe heeft u van deze vergelijking nog maar weinig verklaart, want u heeft hier het beeld uitschildert van een verloren zondaar, en NIET van Christus? Werpt iemand mij wellicht in zijn gedachte weer tegen. Ik antwoord u : U verstaat het nog steeds niet. Want, was Christus dan niet de grootste Zondaar aller tijden, krachtens toerekening…..??? Hij was Zijn volk in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonden. Want, wie kon Hem overtuigen van enige zonde? Maar krachtens toerekening was hij de grootste Zondaar, de grootste Misdadiger aller tijden. Ja lezer, dat is zwaar om te verstaan. Maar, op Hem zijn de zonden van al Zijn volk gelegd geworden. Dat volk waar Hij voor gebeden heeft, en geschonken heeft gekregen van de Vader, Joh. 17. Maar de prijs van dat volk, moest nog voldaan worden. Daartoe moest Hij komen. Wanneer er nu van eeuwigheid alrede betaald was geworden, behoefde Hij niet meer te komen. Want, er is immers met één offerande genoeg gedaan jegens het geschonden Recht van Zijn hemelse Vader. Lees hier eens Hebreeën 10 vers 1-17 :

 

Want de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden, die zij alle jaren geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan. Anderszins zouden zij opgehouden hebben, geofferd te worden, omdat degenen, die den dienst pleegden, geen geweten meer zouden hebben der zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde; Maar nu geschiedt in dezelve alle jaren weder gedachtenis der zonden. Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme. Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid; Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd. Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God! Als Hij te voren gezegd had: Slachtoffer, en offerande, en brandoffers, en offer voor de zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben U behaagd (dewelke naar de wet geofferd worden); Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God! Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen. In welken wil wij geheiligd zijn, door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied. En een iegelijk priester stond wel alle dagen dienende, en dezelfde slachtofferen dikmaals offerende, die de zonden nimmermeer kunnen wegnemen; Maar Deze, een slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechter hand Gods; Voorts verwachtende, totdat Zijn vijanden gesteld worden tot een voetbank Zijner voeten. Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. En de Heilige Geest getuigt het ons ook; Want nadat Hij te voren gezegd had: Dit is het verbond, dat Ik met hen maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten geven in hun harten, en Ik zal die inschrijven in hun verstanden; En hun zonden en hun ongerechtigheden zal Ik geenszins meer gedenken.

 

Geliefden, Hij heeft gedaan wat Zijn volk niet meer kon, het houden en onderhouden van de wet en wil van Zijn hemelse Vader. In gehoorzaamheid heeft Hij Zijn leven afgelegd onder doem- en vloekeis der Wet. Hij heeft Zich laten verbrijzelen onder de volle uitgestorte toorn en gramschap van Zijn hemelse Vader. Hij is verlaten geweest, en ter helle nedergedaald, opdat Zijn volk niet verlaten zou worden noch ter helle neder behoefde te dalen. Hij is begraven geworden, opdat de vloek over de zonden achter zou blijven in het graf, wanneer Hij op zou staan uit de doden. Alzo was Jona dus ook een type van Christus onder de Wet. Al deze zaken zijn voorzegd en uitgetekend in de wetten van Mozes. Hij was immers een vervloekte geworden, krachtens toerekening, en de gekruisigde moest immers begraven worden, opdat het land niet verontreinigd zou worden. Lees eens in Deut. 21:22-23, Voorts, wanneer in iemand een zonde zal zijn, die het oordeel des doods waardig is, dat hij gedood zal worden, en gij hem aan het hout zult opgehangen hebben; Zo zal zijn dood lichaam aan het hout niet overnachten; maar gij zult het zekerlijk ten zelven dage begraven; want een opgehangene is Gode een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE, uw God, ten erve geeft.    

   

Ja lezer, zo is Hij tot zonde en tot een vloek gemaakt. Ook hier doelde Christus op, wanneer Hij tot de wetgeleerden sprak. Maar zij verstonden niet, en konden daarom de toepassing niet maken. En daarom moeten deze zaken een mens van Gods wege hem geopenbaard worden, anders ziet en verstaat hij het NIET. De schellen van de ogen, de oren doorboord, het hart besneden, en de Schriften moeten hem geopend worden.

 

Misschien is daar nog een lezer, die meent dat het teken van Jona den profeet, ons alléén de dood, het graf en de opstanding van Christus predikt, en wellicht ook innerlijk zegt dat de schrijver in dezen, het beeld van een sterven Jezus met het beeld van een verloren zondaar teveel met elkaar heeft vermengd. Tot deze lezer, wil ik dit dan ten laatste nog kwijt; Het teken van Jona den profeet was het enige teken dat Christus aan hen wilde preken, die zichzelf middels de werken der wet, in het leven wensten te behouden, opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden, Markus 4:12. Het was hun niet gegeven dit teken te verstaan, maar nooit zouden ze Hem het kunnen verwijten dat ook hen het Evangelie niet gepredikt was. Wanneer, u nu denkt dat ik hiermee de Bijbel verkracht, door het teken van Jona te vermengen met Christus en een verloren zondaar. Wijst u mij dan eens één passage uit de Schrift aan waar Christus Zichzelf voorstelt, Zichzelf uitschildert, c.q. het Evangelie predikt aan allen die Hem hoorden, zonder een verloren zondaar hierbij te betrekken. Dat zou betekenen, dat in bijv. de gelijkenis van de zaaier, alleen het gezaaide Zaad en NIET de goede aarde waarin dit Zaad valt, verklaard behoeft te worden. De Parel van grote waarde zonder de koopman die alles moest verkopen, de Rots zonder de wijze bouwer, de schat in de akker zonder diegene die de akker kocht, en noem verder maar op. Wie en Wat is de waardij van Christus gestorte bloed zonder de ongerechtigheden van een verloren zondaar? Wat is Zijn verworven vrijheid zonder de dienstbaarheid van een gevangen zondaar? Philpot zou zeggen, hoe kan een parel schitteren zonder dat deze getoond is tegen een zwarte achtergrond? Bloed stond in het Woord altijd tegenover verzoening, en een offer tegenover gemaakte schuld, óók in het OT. Neem dat weg, en de Bijbel is leeg, en al onze zgn. theologische verklaringen op de Bijbel, nóg lediger en slechts maar ijdelheid. De apostel Paulus heeft in ditzelfde verband telkens geleerd en gepredikt, hetgeen hij van Christus geleerd had. Tenslotte, de laatste vraag, wat is het teken van Jona den profeet, wanneer ons dit alleen de dood, het graf en de opstanding van Christus preekt…..??????  

 

Toepassing  

Geliefden, langs deze weg hebben we u op een gebrekkige wijze, maar wel op een Bijbelse wijze, het teken van Jona den profeet trachten te verklaren. Wat heeft dit u innerlijk geleerd. Bent u geestelijk alrede met Jona overboord gegaan? Bent u met Hem alrede de vloek en kruisdood gestorven? Is de toorn en de gramschap van God over uwe zonden alrede gestild? We leven helaas in een tijd dat velen menen alrede het leven in Christus te bezitten, omdat ze een ontwaakt geweten hebben. Middels de prediking zijn ze wakker geschud uit hun doodslaap. Ze zijn overtuigd geworden van hun bedreven kwaad voor God. Mag ik nu eens vragen, van waaruit geschieden deze overtuigingen, dan? Uit de Wet of uit het Evangelie? Gaan we weer Gods Woord lezen:  Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden, voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde, Rom. 3:20.

Ja maar schrijver, is het dan niet groot wanneer een mens ontdekt is geworden aan zijn schuld en zonden voor God? Ja lezer, dat is niet gering, maar het is niet genoeg. Waarom niet, dan? Omdat er in uw ziel een voldoening en een verzoening moet plaatsvinden….!!!!! U moet verlost worden, en afgebracht worden aan het diensthuis der zonden, waarin Satan u gevangen houd. Want, Sion wordt alleen door een weg van recht verlost, en haar wederkerenden door gerechtigheid, Jes. 1:27. Bedenk dat Israel destijds uit haar diensthuis verlost is geworden, middels een weg van bloedstorting en gerechtigheid, lees daartoe Exodus 12 & Exodus 13.  “Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus, 1 Kor. 5:7b”

 

Ja lezer, er moet dus een verlossing in uw ziel plaatsvinden, wil het wel zijn voor de eeuwigheid, want in Gal. 3:21 hebben kunnen lezen dat de overtuigingen der Wet een ziel voor God niet levend maken. Nee, de geestelijkheid van de ploegschaar der Wet maakt plaats voor de levendmaking door de Beloftenis des Evangeliums, Gal. 3:18. De Wet verdoemt en vervloekt daartoe de vluchtende zondaar, en geeft hem tenslotte de geestelijke doodsteek. En deze geestelijke doodsteek is nu het teken van Jona den profeet. Want, door deze geestelijke doodsteek wordt de zondaar verlost van de heerschappij der zonden en der Wet. God kan die zondaar daar alleen uit verlossen in en door een weg van Recht. Er moet daarom dus betaald worden, middels een gericht in het hart van de zondaar. Geestelijk, wel te verstaan! Hiertoe wordt de zondaar innerlijk tot Gods heilige Recht gedaagd, want niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekke, Joh. 6:40-44, opdat Hij u opwekke (ten leve) ten uiterste dage. Geliefde lezer, hiertoe vindt er in de ziel van die zondaar een geestelijk gericht plaats, waar God Zijn verloren Beeld in die zondaar komt op te eisen. Het beeld van kennis, gerechtigheid en heiligheid. Hier wordt de zondaar middels een onhoudbare nood in zijn schuld en ellende voor God geplaatst, waarbij de zondaar door de trekkende liefde des Vaders, geestelijk verwaardigd wordt om met Jona over boord te gaan, om in de golven van Gods toorn en gramschap te vallen. Hier gaat de zondaar met een laatste noodschreeuw om redding, verloren, vanwege dat hij niets meer heeft tot betaling jegens Gods geschonden en heilige recht. Hier handhaaft God Zijn heilige Recht, worden Zijn Goddelijk en heilige deugden van o.a. barmhartigheid en rechtvaardigheid NIET geschonden, maar juist verheerlijkt, in en door het werk van die door God beschikte Vis, dewelke is Christus Jezus en Dien gekruisigd.

 

Tenslotte geliefde lezer, heb dan geen rust in uw overtuigingen, dewelke Christus niet zijn. Ziet dat ge met God in Christus op rechtsgronden verzoend mag worden, uit vrije genade om niet. Waarom leg ik zo de nadruk op dat heilige Recht Gods? Waarom verval ik misschien op dit punt zoveel in herhaling? Om de eenvoudige reden, dat we in een tijd leven waarin zeer velen denken eenmaal zalig te kunnen worden, op grond en vanwege hun overtuigingen, vanwege hun wenen voor God. Allemaal kostelijk, maar als het niet verder komt dan zult ge er voor eeuwig mee omkomen.  Bedenk toch dat de overtuigingen geschieden slechts uit de Wet, en bedenk dat het Leven Christi slechts achter de dood gevonden wordt. Bedenk toch, dat de reden van uw geestelijke doodstaat moet worden weggenomen worden, wil het wel zijn voor de eeuwigheid. Dewelke zijn uw vervloekte zonden. Bedenk toch ook, dat wanneer ge hier in dat Goddelijke gericht niet eenmaal voor God verloren leert gaan, ge straks op uw sterfdag voor eeuwig verloren zult gaan. Straks zult ge daar staan aan de doodsgrens van Moab en Kanaän, en dan zal u onderzocht worden op uw geloof in Hem. Of u ooit door dat geloof met Hem verenigd bent geworden. Bedenk dat u vanuit uw overtuigingen geen geloof en/of gemeenschap met Christus kunt hebben, anderzijds zou het geloof in Christus uit de werkingen der wet zijn, Gal. 3:12. Bedenk toch dat ge aan het einde van die wet gebracht moet worden, Rom. 10:4, dit nu is het teken van Jona den profeet. Wee u, gij wetgeleerden, want gij hebt den sleutel der kennis weggenomen; gijzelven zijt niet ingegaan, en die ingingen, hebt gij verhinderd, Lukas 11:52. Christus sprak het eeuwig wee over hen uit, vanwege dat zij met hun vervloekte leringen de mensen verhinderden om in te gaan. Maak nu zelf eens de toepassing voor de tijd waarin we nu leven. Hoeveel verschilt dit nu van de tijd waarin Christus leefde? Werkelijk niets! Want, in welke kerkverbanden staan nu deze zelfde wetgeleerden, die de Christus vanuit de overtuigingen der wet leren en preken, zonder daar zelf een weinig besef van te hebben. Vervloekt is daarom zulk een leer alwaar de troost alrede gepreekt en geleerd alwaar de vloek der wet gepredikt behoort te worden! Wet & Evangelie behoren gescheiden gepreekt te worden. Velen menen het leven in Hem alrede gevonden te hebben, zonder hun leven verloren te hebben, zonder rechtvaardig met Jona overboord te zijn geworpen. Waarom? Omdat ze dit wijs is gemaakt door hun herders en leraren. De leraren die hiermede de wedergeboorte hebben gescheiden van het heilige Recht Gods. Ontzaggelijk!! Adam in het verdoemende Recht nooit geleerd, is Christus in het verzoenende Recht nooit begeerd! Ik heb getracht u het teken van Jona, tot waarschuwing, maar mogelijk en hopelijk ook tot Heil en redding van uw onsterfelijk ziel voor de eeuwigheid, te verklaren. Amen

 

 

D.J. Kleen