Het teken van het bloed der verzoening

Posted by admin | | vrijdag 24 oktober 2008 10:14 am

Artikel in pdf :   klik hier

 

 

Het teken van het bloed der verzoening

 

  

Schriftlezing : Exodus 12 : 1-20

De HEERE nu had tot Mozes en tot Aaron in Egypteland gesproken, zeggende: Deze zelfde maand zal ulieden het hoofd der maanden zijn; zij zal u de eerste van de maanden des jaars zijn…(…) En zij zullen van het bloed nemen, en strijken het aan beide zijposten, en aan den bovendorpel, aan de huizen, in welke zij het eten zullen. En zij zullen het vlees eten in denzelfden nacht, aan het vuur gebraden, met ongezuurde broden; zij zullen het met bittere saus eten. Gij zult daarvan niet rauw eten, ook geenszins in water gezoden; maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met zijn schenkelen en met zijn ingewand. Gij zult daarvan ook niet laten overblijven tot den morgen; maar hetgeen daarvan overblijft tot den morgen, zult gij met vuur verbranden. Aldus nu zult gij het eten: uw lenden zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten, en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha. Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan, en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan alle goden der Egyptenaren, Ik, de HEERE! En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting….(…)

 

De tekst van onze overdenking:

En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting.” –  Exodus 12 : 13-14

 

Geliefde lezers, met de hulpe des Heeren willen we gedenken hoe wonderlijk den Heere Zijn volk, uit vrije gunst, om niet, verlost heeft uit de handen van Farao en zijn drijvers, en het diensthuis van Egypteland. Mocht en kon het zijn tot waarachtige bekering, tot stichting, vertroosting en tot onderwijs van onze onsterfelijke zielen, op weg en reis naar die nimmereindigende eeuwigheid. Ter verduidelijking van deze geschiedenis mogen we misschien het allegorische verhaal ‘de Heilige Oorlog ‘, van John Bunyan, in gedachte houden, waarbij Diabolus(satan) en zijn duivelen vergeleken kunnen worden met Farao en zijn drijvers. Het volk Israel ziet op stad Menschziel, en God den Heere HEERE wordt in dit verhaal uitgebeeld als Prins Immanuel, dewelken gezonden werden door Koning El Schaddai. Daarnaast dienen we in gedachten te houden dat God geen twist en oorlog hield met Zijn verkoren Volk, maar met Farao en zijn drijvers. God was begonnen Zijn uitverkoren volk te verlossen uit dat zware werk-diensthuis van Egypteland, en had hiermede Farao de oorlog verklaart, vandaar dat de plagen Farao en de Egyptenaren troffen, en niet Zijn geliefde volk. Deze twisting  en oorlog speelde zich dus af in Egypteland, alwaar het volk van Israel woonde en gebukt ging onder de strenge tirannie van Farao, evenzeer als de strijd en oorlog tussen Prins Immanuel en Diabolus zich afspeelde in en om stad Menschziel, welke ook gebukt ging onder de macht van Diabolus en zijn duivelen. Om bij onze tekst te komen, dienen we ons eerst af te vragen hoe het volk van Israel destijds in Egypteland terecht was gekomen. Nu, dat weten misschien onze kinderen ook wel. Jacob (Israel = zijn nieuwe naam) en zijn grote gezin, dat destijds in Kanaan woonde en leefde als een zwervend herdersvolk, wonende in tenten(Gen. 37:1), begon zwaar gebrek te lijden door de hongersnood die den Heere over het land Kanaan had doen komen. Vervolgens lezen we dan in het Gods Woord : Toen Jakob zag, dat er koren in Egypte was, zo zeide Jakob tot zijn zonen: Waarom ziet gij op elkander? Voorts zeide hij: Ziet, ik heb gehoord, dat er koren in Egypte is; trekt daarhenen af, en koopt ons koren van daar, opdat wij leven en niet sterven. ( Gen. 42:1-2)

 

Intussen hadden de zonen van Jacob een van hun jongste broers, Jozef, lafhartig verkocht aan Midianietische kooplieden die Jozef naar Egypte wegvoerden. Ook in het leven van Jacob is de zonde met de zonde bestraft geworden, want Jacob is bedrogen geworden door zijn eigen kinderen, met hetzelfde zondemiddel als waarmee hij zelf destijds zijn vader heeft bedrogen(Gen.27:19). Met de huid van een geitebokje(Gen. 27:16), in bloed gedompeld, bedrogen Jacob’s zonen hun oude vader, opdat hij zou denken dat Jozef verscheurd was geworden door een wild dier in het veld. Dat Jozef hen voor was gegaan tot hun redding, als een Zafnath Paäneah (Gen. 41:45 ), hadden zijn broers nimmer kunnen en durven denken. Het lag alles evenwel duidelijk verklaard in de wonderlijke dromen van Jozef, ondanks dat Jozef die zelf niet verstond. Bij tijden mocht hij ze bewonderen en aanbidden, vanwege het feit dat het de Heere was Die dit alles zo wonderlijk had geleid en bewerkstelligd, namelijk om Zijn volk in Egypte in het leven te behouden. De broers van Jozef trekken dus naar Egypte om koren te kopen. Jozef, die intussen in een zeer wonderlijke weg door Farao verhoogd is geworden tot onderkoning van Egypte,  beproeft zijn broederen, en maakt zich tenslotte bekend en vraagt naar de welstand van zijn oude lieve vader. Als Jakob hoort dat Jozef nog leeft, reist hij ook af naar Egypte, om daar als vreemdeling te verkeren. Op zijn sterfbed zegent hij zijn zonen om daarna af te reizen naar dat hemelse Land zonder zonden. Naar die Stad die fundamenten heeft, Wiens Kunstenaar en Bouwmeester God is (Gen. 49:33) Jozef had zijn vader en broers het beste stuk land gegeven om in te wonen, namelijk het land Gosen, hetgeen bij de Nijldelta lag. Eigenlijk was het land Gosen het vruchtbaarste gedeelte van Egypte. Het volk Israël vermenigvuldigde tot een groot volk, maar begon onder een nieuwe, strenge Farao, die hen zeer vijandig gezind was (Exodus 1:13-14) verdrukkingen te lijden, nadat Jozef en de Farao gestorven waren.

 

Na jaren van onderdrukking werd Mozes geboren, en hij was door God uitverkoren om het lijdende volk te verlossen uit de handen van de Farao. Mozes, kreeg hulp van God, namelijk Aäron, de broer van Mozes. God stuurt hen beiden tot koning Farao, met het bevel het volk in vrijheid te laten vertrekken. Farao weigert, en begint dat volk nog zwaarder te onderdrukken. Dan verklaart God de Farao de oorlog. God zendt negen zware plagen onder de Egyptenaren, en maakt de afgoden van de Egyptenaren tot een bespotting. Dan is de tiende plaag aan de beurt en dan zijn we gekomen ons tekstgedeelte. Voor de uitvoering van de dodelijke tiende plaag, vindt de instelling van het Pascha plaats, ter gedachtenis aan de verlossing uit het diensthuis van Egypte. De Heere stelt dit Pascha in, tot een belofte, heenwijzing en onderwijzing, van wat later op Golgotha tot heil, redding en zegen voor Zijn uitverkoren volk zou gaan geschieden. Kort samengevat, moest het volk een volkomen lam tot slachting nemen(Jes.53), ieder een lam voor zijn eigen huis. Het bloed van deze slachting moest worden opgevangen en gestreken worden aan de deurposten. Het lam moest gebraden gegeten worden met ongezuurde broden en een bittere saus, en al wat van dat lam over zou blijven tot den morgen, moest met vuur worden verbrand. Het lam mocht niet rauw worden gegeten, en moest in zijn geheel gebraden worden. Dit kunnen we lezen in Exodus 12:1-10

 

En dan lezen we verder in vers 11-14 : Aldus nu zult gij het eten: uw lenden zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten, en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha. Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan, en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan alle goden der Egyptenaren, Ik, de HEERE! En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting.

 

 

Nu ben ik gekomen tot de verklaring van mijn tekstgedeelte, en wens dit, met de hulpe des Heeren, op een zielsbevindelijke wijze te mogen gaan verklaren.

Hierbij wens ik enkele aandachtspunten gedurig in ogenschouw te nemen, die als een leidraad kunnen dienen om mijn tekst in een bepaald geesteslicht te kunnen mogen beschouwen. Ik wilde boven mijn overdenking zetten :

 

Het teken van het verlossende en vrijmakende bloed

 

Ø     Het verderf wat buiten de deur blijft

Ø     Het diensthuis (der zonden) door God doodgeslagen

Ø     Israel verlost van Farao en zijn diensthuis

Ø     Israel treedt in vrijheid naar buiten door de met bloed bestreken deur

Ø     De heugelijke gedachtenis van deze verlossing

 

 

Het volk Israel wordt zwaar onderdrukt door Farao en zijn drijvers, en lijdt zware smarten in de ijzeroven van Egypte(Deut.4:20). Elke dag in dienstbaarheid zeer hard werken zonder het verkrijgen van enig loon, dit is eigenlijk het beeld van dat volk wat daar toen, onder Farao, in Egypteland verkeerde. Maar eigenlijk meteen ook het geestelijke beeld van een gevallen zondaar die blindelings en dodelijk verkeert in het diensthuis der zonden onder de macht van satan, zijn vader van nature, de vader aller leugenen. Mozes, de vertegenwoordiger van Gods wet, maar tegelijk ook de verlosser van Israel, werd geboren, en was door God verkoren om dit grote volk te verlossen en uit te leiden uit het schrikkelijke zware diensthuis van Egypteland. Hiermee was Mozes tegelijk een beeld van de Wet, maar ook van het verlossende Evangelie. Na veertig lange jaren, moest Mozes, onbekwaam als hij was, een aanvang gaan maken met dit verlossingswerk, en gaat samen met zijn broeder Aaron, de boodschap van God brengen naar koning Farao, waarmee de rust aan gans Egypteland, waarin ook Israel werkte en woonde, was opgezegd. Hiermede was Gods wil en wet in Egypteland, waarin Israel vertoefde, afgekondigd. Als we dit geestelijk over mogen zetten, dan denk ik aan die woorden uit  Rom. 7: 9 waarin staat :”En zonder de wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod(der wet) gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven.” Geestelijk ziet dit op de ontwaking en de ontdekking der ziel middels de overtuigende werking van Gods Heilige Geest waarmee deze Geest de wereld overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel,  middels het instrument van de heilige Wet, waarmee de ziel nog niet levend gemaakt is in Christus, om de reden dat de wet niet machtig is om te verlossen en/of levend te maken(Gal.3:21), maar slechts haar zondelast jegens God gaat gevoelen, en hier zwaar onder gebukt gaat, evenals dat volk van Israel wat zware lasten moest sjouwen, en gebukt ging onder zware tichelstenen en de grote zware verdrukkende macht van Farao en zijn drijvers, waarvan ze tenslotte toch van wensten verlost te worden. Sterven word God ontmoeten, en de ziel wordt gewaar dat ze is geschapen voor een eeuwigheid, en de eerste noodschreeuwen tot God mogen gedaan worden, gepaard gaande met een wettische droefheid over de zonden. Maar hoe moest dat gaan, en waar konden ze naar toe, en wie zou hen uitleiden en onderhouden? God had het antwoord op al deze vragen, en ging ze op Zijn tijd en Zijn wonderlijke wijze uitwerken en volbrengen. En toch gaat de ziel proberen, om vanuit een wettisch beginsel der dienstbaarheid, met wettische zielsbenen, hard werkende die veroordelende wet te volbrengen en te bevredigen. “Heere, wees mij nog een weinig geduldig en ik zal u alles betalen hetgeen ik U schuldig ben” – is zijn dwaze onkundige heimelijke bede, dag en nacht. Maar het wordt al slechter en slecht. Farao gevoelt de dreiging, en gaat dat volk nog harder kastijden en onderdrukken, en neemt dat volk zodanig in een wurggreep waaruit ze zichzelf nimmer kunnen verlossen, en laat dat volk nog harder werken, dan ze voorheen al deden. Dit duidt op satan’s macht waarmee hij die ontwaakte, doch dode ziel in zijn klauwen houdt, en nimmer wenst los te laten, tenzij er een sterkere macht in aantocht is, dan zijn macht is.(Matth. 12:29) Die arme ontwaakte blinde dwaze ziel gaat nog harder werken onder het wettisch juk wat satan hem oplegt. De ziel gaat wettisch reformeren in zijn huis en gezin, gaat wettisch bidden om vergeving, gaat wettisch wenen voor God, gaat wettisch naar Gods wetten trachten te leven, zonder enig besef te hebben dat al deze wettische werken ruiken naar de dood en het graf waaruit hij ontwaakt is geworden. Satan vindt dit niet erg, zolang de ziel maar niet om Christus, die ze geheel niet kent, gaat schreeuwen en kermen. En toch meent deze ziel wel eens wat ondervonden te hebben van Gods liefde, waarmede God die ziel komt te lokken uit dat diensthuis der wet en der zonden. “Hoe wordt God mijn vader, en hoe zal ik ooit Zijn kind worden”, is de vraag waarmee deze ontwaakte ziel komt te lopen.

 

En als dan blijkt dat Farao geheel niet wenst te horen naar de machtige God van Israel, gaat God nog duidelijker zijn wil en wet aan gans Egypteland, waarin het volk Israel woonachtig was, op te leggen, middels de plagen die in een steeds meer toenemende heftigheid gebracht worden over gans Egypteland. Dit duidt op de toenemende mate van werkingen waarmee de wet de ziel zoekt te overtuigen, te vervloeken, te verdoemen en tenslotte zoekt te doden, als een wrekende bloedwreker. (Num.35:27) “Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.”(Gal.3:10) Geestelijk verstaan, gaat die ziel steeds meer de vloek en de verdoeming gevoelen op zijn eigen wettische werken voor God, en gaat zich tenslotte afvragen, wanneer de Geest hem dit openbaart, “Is er dan nog een Middel, waardoor ik zalig kan worden?”- waar o.a. zondag 4 van onze Heidelberger Catechismus(H.C.) over spreekt. En wat voor antwoord geeft dan de onderwijzer van de H.C. in Zondag 4 :

 

Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Antw. Neen Hij, geenzins; maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen; gelijk Hij gesproken heeft in Gal. 3:10. En dan vervolgt de H.C. onderwijzer, 

 

Is dan God ook niet barmhartig?

Antw. God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig; daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde. En hier gaat nu die arme blinde ontwaakte ziel nu zo inwendig gevoelen en gewaarworden: Er moet dus betaald worden, want God doet van Zijn recht geen afstand! Hier wordt dus Gods heilig eisende recht naar voren gebracht, waar die ziel eigenlijk nooit geen erg in heeft gehad. Maar nu die ziel gezien heeft dat er niets anders dan een vloek en een verdoeming rust en ligt op zijn vrome wettische werken voor God, is hij wel degelijk genoodzaakt een andere weg tot behoud te gaan moeten zoeken, wil het wel zijn voor die schrikkelijke eeuwigheid. En dan….? Dan komt H.C. zondag 5 en 6 aan de orde, en geestelijk gezien wijzen deze zondagen nu zeer onderwijzend heen op de instelling van het Pascha, lees het maar na. Negen plagen zijn op elkaar gevolgd, en zijn in hevigheid eigenlijk alleen maar toegenomen. En wat nu, komt nu die tiende dodelijke plaag? Echter, neen….God gaat eerst een Weg aanwijzen waardoor er behoudenis is te vinden voor de dood, middels de instelling van het Pascha. Zondag 5 en 6 spreken zeer helder en duidelijk over dat volkomen lam uit Exodus 12 dat geslacht, gebraden, gegeten en verbrand moest worden. En waar ziet dit nu geestelijk allemaal op?

 

H.C. zondag  5 – Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?

Antw. Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.

 

Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn?

Antw. Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde; en dat een mens, zelf een zondaar zijnde, niet kon voor anderen betalen.

 

Waarom moet Hij tegelijk waarachtig God zijn?

Antw. Opdat Hij, uit kracht Zijner Godheid, den last van den toorn Gods aan Zijn mensheid zou kunnen dragen, en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven.

 

Maar wie is deze Middelaar, Die tegelijk waarachtig God en een waarachtig rechtvaaardig mens is ?

Antw. Onze Heere Jezus Christus(het volkomen Lam Gods uit Jesaja 53:7), Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, en tot een volkomen verlossing geschonken is.

 

Waaruit weet gij dat?

Antw. Uit het heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerstelijk in het paradijs heeft geopenbaard , en daarna door de heilige patriarchen en profeten laten verkondigen, en door de offeranden en andere ceremoniën der Wet laten voorbeelden, en ten laatste door Zijn eniggeboren Zoon vervuld.

 

Ik zou bijna even schrijven SELA…, want wat moet ik nog meer schrijven ter verduidelijking en als heenwijzing naar het goddelijke onderwijs uit Exodus 12, de instelling van het Pascha. Nog even halen we die beelden en inzettingen uit de instelling van het Pascha naar voren, want waar zag dat nu eigenlijk allemaal op, ik neem er een paar beelden uit :

 

Ø     Deze zelfde maand zal ulieden het hoofd der maanden zijn; zij zal u de eerste van de maanden des jaars zijn, Ex. 12:1-2. Het geestelijke Nieuwjaar ofwel de vernieuwing des levens, begint met de vergeving der zonden door het gestorte bloed van het onschuldig geslachte Paaslam, Jezus Christus. Vandaar dat het Joods Nieuwjaar nog steeds begint met Jom Kippoer, ofwel de grote verzoendag. Zo ook bij de geestelijk verkoren Joden.

 

Ø     Een volkomen lam – ziet op de volkomen Christus der Schriften, die naar Zijn menselijke natuur geheel zonder zonden was en bleef.  – “Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!”  (Joh. 1: 29)(Hebr.4:15)

 

Ø     Ieder een lam voor zijn eigen huis – Ziet op personele genade bediening, een ieder mens staat voor zichzelf – “Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven”(Ps.49:8)

 

Ø     En gij zult geen been daaraan breken (Ex.12:46b) –“Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem  zal verbroken worden.” (Joh.19:36)

 

Ø     Het slachten van dat lam  – Ziet op de kruisdood, van Christus(Gal.2:19a) Rom.7:6) (Matth.26:2)Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.” (Jesaja 53: 7) (Luk.22:19-20) Maar Deze, een slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechter hand Gods (Hebr.10:12).

 

Ø     Het braden van het lam van zijn kop tot zijn poten, met de ingewanden – Ziet op het Borgtochtelijk lijden van Christus onder die eisende vloekende Wet, en tenslotte Zijn sterven aan die dodende werking der Wet, dewelke Hij droeg in Zijn binnenste ingewanden, waaronder Hij nederdaalde ter helle, en tenslotte moest sterven, vanwege de doding van die eisende Wet, opdat Zijn verkoren volk nimmermeer die eeuwige dood behoefde te sterven, en van God verlaten hoefde te wezen.Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands.”-(Psalm 40:8-9) En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan? doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.(Matth. 26:39) (Matth.27:46) (Lukas 23:46)

 

Ø     Het bloedstrijken aan de deurposten – Ziet op de tussentreding van Christus, op grond van Zijn gestorte bloed(Gal.2:19b-20) “Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven…” Mijn Liefste is blank en rood, Hij draagt de banier boven tien duizend (Hoogl.5:10) –Blank van gerechtigheid, en rood van verdiensten (Joh.19:34) ) (Ps.32:1-2) (Luk. 7 : 48)(Luk.22:20)

 

Ø     Het verbranden van het overige van het lam wat over bleef tot aan de morgen – zag op het volkomen wegdragen van Gods toorn en gramschap over de zonden, door het volbrachte werk van Christus “Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt.”(Gal.3:13) (Ps.85 : 3-4) (1Kor.3:15)

 

Ø     De negende plaag : duisternis over gans Egypte land – zag op de 430 jaren dat het volk Israel in verdrukking en duisternis in haar diensthuis heeft verkeerd, al eer er een verlosser geboren werd(Mozes), die het middel mocht zijn om hen uit te leiden. En zo heeft ook het volk Israel 430 jaren in duisternis, na de laatste geroepen profeet, moeten wachten, al eer de beloofde Messias & Verlosser in het vlees, in de volheid des tijds, in Bethelehem geboren zou worden, om Zijn volk te verlossen van hunne schuld, vloek, zonden en uit hunner duisternissen en verdrukkingen. (Gen.15:13) (Jesaja 19:20) (Jer.30:10-11) (Gal.3:17)(Jes.29:18)(Psalm 107:14)(2 Kor. 4 : 6) (Zef.3:17) (Psalm72:4)

 

Ø     De dodelijke tiende plaag middels de verderfengel des gerichts  God brengt de dood over het diensthuis waarin Zijn bondsvolk Israel wonende was. Dit ziet in de meest letterlijke zin op de vergelding aangaande de moord op de eerstgeborenen van de Israëlieten, ten tijde van de geboorte van Mozes. In de geestelijke zin ziet dit op de verlossing van het geestelijke Israël uit de macht der zonde en satans’ diensthuis waarin dat volk onder zware druk en last verkeerde, in een weg van gericht en gerechtigheid, en de wegneming en uitdelging der zonden (Jes.44: 22) (Ezechiël 23: 27) (Hebr.8:12) (Zach.13:2) (Jes. 1:18) (Ex.12:27b) (Hebr.9:26)

 

Ø     Het eten van het gebraden lam – Ziet op het ware zaligmakende geloof in Christus  – “Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.”(Joh. 6:54-56) (1 Joh.5:1-13)

 

Ø     Het eten van de ongezuurde broden – Ziet op het ongedesemde, zondeloze verbroken Lichaam van Christus   – “En Jezus zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.” (Joh. 6:35) En Hij nam brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het, en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.(Luk.22:19)

 

Ø     Het eten met de bittere saus (Ex.12:8b) – Ziet geestelijk heen op het bitter lijden en sterven van Christus, de Man van smarten(Jes.53:3). “Maar Ik zeg u, dat Elias nu gekomen is, en zij hebben hem niet gekend; doch zij hebben aan hem gedaan, al wat zij hebben gewild; alzo zal ook de Zoon des mensen van hen lijden.” (Matth. 17:12) (Mark. 14:20b) (Ruth 2:14)

 

Ø     Aldus nu zult gij het eten: uw lenden zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten, en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha, Exodus 12 vers 11. Vergelijk met Efeze 6 vers 14-15: Staat dan, uw lenden omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid; En de voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie des vredes. Lees ook Lukas 12:35-36.

 

Ø     Geen zoon van een vreemdeling, noch huurling of uitlander zal daarvan eten- ziet  op dat een mens pas kan eten van het lichaam van Christus en hierdoor gemeenschap met Hem kan hebben, mits die mens besneden is van hart d.m.v. van de wederbarende werking van Gods’ Heilige Geest, die de mens van dood levend maakt door het badwater der wedergeboorte, en door hem in te enten/lijven in het Lichaam van Christus middels het zaligmakende geloof in Christus, op grond van het gestorte bloed van Christus. (Hand.7:51) (Gal.4:30) (Hebr.12:8) (Efeze 2:1-5) (Kol.2:11-13) (1Kor.15:22) (Job 33:4)

 

Ø     Het naar buiten treden van Israel in vrijheid door de met bloed bestreken deur – Ziet op het opstaan met Christus uit de doden. “Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen” (Joh.10:7-9) (Deut.15:17) (Hebreen 10: 19) Strijdt om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen;(Luk.13:24)

 

Ø     De heugelijke verblijdende feestelijke dag – En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus, Phil. 4:7. Dit ziet op de innerlijke vreugde en aanbidding van de vergeving der zonden, in en om Christus wil. “En hij zeide: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem.”(Joh.9:38) (Luk.2:11) (Hand.8:39) (2Kor.1:5)

 

Ø     Het verbod om te eten van het gedesemde – Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre. Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? (Rom. 6:1-2) Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus, (1Kor. 5:7).De heiligmaking, het in Christus volkomen gestorven zijn aan de zonden, de wereld, de satan, naar de nieuwe mens dewelke is ingelijfd in Christus’ Lichaam, door het geloof. De nieuwe mens die uit Christus leeft kan niet meer zondigen (1Kor. 3:16-17), ondanks dat zijn oude verdorven vlees en natuur nog de satan, de wereld en de zonden aanhangt (Rom. 7: 7-26) “Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing”(1Kor.1:30) (1Thess.4:3-7)

 

 

Geliefde lezer, heeft u alzo de Christus der Schriften wel eens mogen aanschouwen door het geloof, en Schrift met Schrift mogen verklaren? “Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen.”(Joh. 5:39)

 

“En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting.” – Exodus 12: 13-14

 

Nu is den Heere HEERE, de Getrouwe Verbonds-Jehova, nog zo goed en getrouw om Zijn verkoren volk niet in dat vervloekte diensthuis van Egypte te doen laten omkomen. Hij is nog zo getrouw geweest om het Pascha in te stellen, om een Weg ter ontkoming en tot volkomen verlossing en behoudenis voor de dood in te willen stellen voor Zijn volk. Och geliefde lezer, wat ligt hier toch ontzaggelijk veel in. Hij is nog de Getrouwe voor een ontrouw, doch uit verkoren volk. Hij heeft nog een Weg tot behoud en verlossing geopend tot een volkomen rantsoen en betaling, al ware het voor de zonden van tienduizend werelden (uitspraak van een Schotse oudvader). En nog is er plaats. Nog is er een Weg terug naar God, in en door Christus alleen. Maar, zegt u: “Hoe zal ik weten of ik daar bij hoor?” En nu komt mijn tekstje naar voren:“En dat bloed zal u lieden tot een teken zijn…”  ‘Mag u dat al weten, geliefde lezer? Is er al bloed gestreken aan de deurposten van uw verdorven hart?’ Heeft u al door die Deur der Hope en der Gerechtigheid in vrijheid naar buiten mogen treden?’ Heeft u geestelijk al mogen eten van Zijn verbroken Lichaam, en hiermee mogen geloven dat Hij uw zonden op Zich nam?’ U zult zeggen: “Hoe kom ik daar aan? Ik wens het wel te verkrijgen, wat moet ik dan doen? Ik zeg u: ‘Ge hoeft slechts een rechteloze helwaardige zondaar voor God te worden!’ Maar zegt u: “Hoe wordt ik dat dan? Hoe kom ik ooit op dat plekje? Ik gevoel zo dat ik daar nooit kan en wil komen, want ik ben bang dat ik daar alles kwijt zal raken en niets meer over zal houden. Geen bekering meer, geen tekstjes meer, geen toeknikjes meer, geen bemoedigingen meer middels het Woord, geen gebedjes meer, geen tranen meer, en noem maar op. Ik zeg u : “Daar moet het nu juist heen. En nu moet u ook nog al uw rechten op de zaligheid gaan leren verliezen, want achter het verlies van al deze dingen ligt nu de eeuwige Winst, want de Weg naar de hemel gaat door de hel heen! “Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft”, Rom.10:4.

 

Geliefde lezer, er staat geschreven : Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden”, Matth. 16:25. En in 1 Korinthe 15:36 schrijft Paulus: “Gij dwaas, hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is.” Dus lezer, wij zullen eerst de kruisdood met  Christus moeten gaan leren sterven (1Kor.3:15), al eer wij  ingelijfd en ingeënt kunnen en zullen worden in Christus, om daarmee ook het geloof en het leven in Christus uit genade, om niet te ontvangen. Dan blijft alleen de aanbidding en het wonder over. Bedenk dat het eenmaal in uw leven eens buiten alle hope zal moeten worden (Jes.57:10), wil er plaats gemaakt worden voor Christus en Zijn genade, namelijk in de beestenstal en de moordspelonk van uw eigen hart. ‘Schrijver’, zegt u, ‘wat u hiervoor kortelings schrijft, kunt u dat nog eens op een eenvoudige wijze proberen uit te leggen. Dat “sterven aan de Wet der Wet opdat ik Gode leven zou” enz., ik vind dat maar moeilijke kost om te begrijpen, bij ons in de kerk spreekt men daar bijna nooit over?’ Welaan geliefde lezer, ik zal dit proberen aan de hand van een opsomming van enkele punten, welke ook heerlijk heen wijzen op het ingestelde Pascha en die tiende dodelijke plaag :

 

Ø     Den Heere heeft de mens in het paradijs goed en rein volmaakt geschapen naar Zijn beeld, die mens was geschapen in kennis, gerechtigheid en heiligheid.

 

Ø     God had Zijn WET in die mens gelegd en afgedrukt(Rom.2:15), en de mens droeg deze in zijn ingewanden en in zijn consciëntie, en was getrouwd met die Wet(Rom.7:1). Deze ingeschapen WET  verklaarde eigenlijk gelijk het wezen van de Schepper, van het wezen Gods’, dat Hij heilig en zondeloos was, en geen gemeenschap kon hebben met zonden. Deze WET was/is tevens een beeld van het heilig recht van die Schepper. En zo de Schepper, zo het schepsel naar Zijn beeld, uitgenomen dat de mens veranderlijk was geschapen, en God onveranderlijk was en bleef in Zichzelve. De mens kon leven en zalig worden vanuit zijn eerste zondeloze zuivere beginsel : “Doet dat, en gij zult leven….!” Het was de lust van de mens om te leven ter ere van Zijn Schepper. De mens had hiermede recht op de Wet die hij volmaakt kon houden en onderhouden, en de Wet had recht op de mens. En omdat die mens zondeloos kon leven, pleitte de WET de mens vrij, en gaf hem hierom ook een recht op het eeuwige leven. Het verbond der werken.

 

Ø     Toen werd de mens verleid door satan om te zondigen tegen Zijn Schepper, middels de slang, en viel in de gruwelijke zonden, en was de gemeenschap voor eeuwig kwijt met Zijn schepper, en de mens was zijn recht op de Wet kwijt geraakt, maar de Wet had nog wel recht op die mens(Rom. 7: 1), en eiste volkomen betaling over de gedane overtredingen jegens Zijn Schepper, en begon de mens hiermede te vervloeken, zeggende : “Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in het boek der Wet, om dat te doen!” En zo kwam de mens van God af te vallen, en is de gehele mensheid de zonden van de 1e Adam toegerekend geworden, de erfzonde waarin de mens geboren wordt.

 

Ø     God zoekt Zijn schepsel op dat zich verborgen had in het struikgewas vanwege hun naaktheid, richt een nieuw verbond op met de 1e Adam, middels het vrouwenzaad (Christus de 2e ADAM) dat het slangenzaad de kop en verzenen zou vermorzelen(satan), het verbond der genade, en bedekt Zijn schepsel met dierenvellen, en stuurt ze tenslotte uit het paradijs. (Gen.3 : 9-15) Dit verbond is later in de tijd nog eens rijkelijk bevestig geworden aan Abram, Zijn vrind. (Gen.15)

 

Ø     Christus komt in de volheids des tijds op aarde om de wil van Zijn hemelse Vader te doen, de heilige Wet des Heere, en hiermede deze Borgtochtelijk te gaan vervullen voor Zijn verkoren volk die deze Wet met voeten had getreden, dewelke God van eeuwigheid heeft liefgehad. (Gal. 4 : 4-5) (Psalm 40 : 8-9)

 

Ø     Christus draagt deze Wet in Zijn ingewanden, en vervult deze Wet volkomen voor Zijn volk, ondanks dat deze Wet Hem innerlijk vervloekte, vanwege de toerekening van de zonden van Zijn volk, en waarbij de Wet Hem, onder de gramschap en de toorn van Zijn hemelse vader, neder doet dalen ter helle o.a. in Getsehmane en onder de drie-urige duisternis op Golgotha toen hij van Zijn hemelse Vader verlaten is geworden, opdat Zijn volk nimmer ter helle hoefde te varen en nimmer die eeuwige dood behoefde te sterven. En tenslotte stierf Christus de dood aan die Wet der Wet, tot wegneming en een volkomen verzoening over de zonden van Zijn volk. (Joh.6:39-40)

 

Ø     Waarna Hij ten derde dage opstaat tot een nieuw leven, de vloek en de zonden van Zijn volk achter Zich in het graf laat, waarna Hij tenslotte opvaart ten Hemel naar Zijn hemelse Vader om Zijn volk daar een plaats te bereiden. (Joh.14:2)

 

Ø     God heeft in Christus, de 2e ADAM, Zijn eigen beeld weer hersteld, hetgeen Zijn verkoren volk voor eeuwig verloren en verbeurd had in de 1e Adam, en dit toegerekend aan de harten van Zijn verkorenen, op grond van het toegepaste reinigende Middelaars-bloed, door de Heilige Geest die inwoont. Onze gerechtigheden, zijnde een wegwerpelijk kleed geworden, daartoe moest de Wet doden, opdat Christus in Zijn Kerk leeft als een vervulde WET voor GOD. (1Kor.1:30) En zo pleit die Wet dat verkoren volk nu weer vrij, in Christus Jezus, zijnde geworden voor Zijn volk, de vervulde WET Gods’.

 

Ø     En alzo dient een ieder van Zijn verkoren volk, geestelijk, dat zelfde pad als Christus te wandelen onder de vloekingen en verdoemingen der WET, om tenslotte de kruisdood met Christus te sterven als in een punt des tijds(Gal. 2:19a) (Rom.7:4-6) , in dat dodelijkst tijdsgewricht, en met Hem weer op te staan tot een vernieuwd leven(Gal. 2:19b), hun vloek en hun zonden in hun doodsgraf achterlatende, wil het wel zijn voor die nimmereindigende eeuwigheid. Trap en mate van doorleving kan verschillend zijn, en zij Gode geheel bekend. Maar Gods’ Heilige Geest leert hen allen te sterven aan de WET, en maakt hen levend in en met Christus door de werking en bediening van het Evangelie, middels het ingestorte geloof, welke altijd is werkende door de liefde. WET en EVANGELIE zijn de twee instrumenten waar de H. Geest zich van bediend, om een verkoren ziel te bearbeiden tot de zaligheid die daar is in Christus Jezus. En daarom haal ik zo vaak de woorden van Paulus uit zijn Korinthebrief aan : “Het zaad dat niet sterft, zal niet leven…”  En in Rom. 6 vers 7 – 8 staat geschreven : “Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven…”

 

 

Daar hoor ik in gedachte, een schreeuwende ziel denken: “Maar schrijver, ondanks dat het bij mij in m’n leven, nog nooit buiten hope is geworden(Jes. 57:10), meen ik toch wel eens een zeer liefelijke heenwijzing c.q. ontsluiting naar Hem gehad te hebben vanuit het Woord, waarbij al de uitgangen van mijn arme ziel uitgingen naar Hem in wie ik zag dat ik nog zalig kon worden, hetgeen gepaard ging met veel liefde, wat me zeer hartelijk deed wenen. Is dit dan nog niet het leven in en uit Christus?!”  Ik zeg u, NEEN !! Waarom dan niet? Namelijk, omdat uw vuile zonden er nog tussen liggen. Ge hebt Hem op uw tong gehad, en enigszins mogen smaken en proeven, middels de vruchtbediening van het Evangelie, dewelke wordt gewerkt door de gemene werkingen des Geestes, maar niet wordt ingestort, want anders had u zeker door het ingestorte zaligmakende geloof met kracht het teken van Zijn bloed gezien, middels Zijn liefelijk Woord en goddelijk Getuigenis waarmee dit altijd gepaard gaat. En daarom vrees ik dat ge nog nimmer, door het geloof, van Zijn verbroken Lichaam hebt gegeten en deze door de geschonken hoop naar binnen hebt mogen slikken. (Bijbelse uitdrukking van J.C. Philpot) Lees ook hier wat bijv. de godzalige Thomas Sheppard daarvan zegt. Het geloof is de hand die deze wonderlijke weldaad mag aannemen, en de hoop is het die het mag eten. “Want wij zijn in hope zalig geworden…”(Rom.8:24a) Daarom zijt ge nog immer getrouwd met uw eerste man, de Wet. En hierom trouwt Christus nooit een zwarte zondige hoer, maar wel een reine maagd die van haar drek en zonden gewassen is geworden, door een weg van recht en gerechtigheid. De reden en de oorzaak van uw doodstaat moet dus nog worden weggenomen worden, wil u eenmaal, op rechtsgronden, de bruid van Christus kunnen en mogen worden. En wat is nu die reden en die oorzaak van uw doodstaat? Uwe vuile zwarte zonden !! Want er staat geschreven : “De ziel die zondigt, zal de dood sterven!” 

 

Maar, hierbij wil ik nog wel even de nodige kanttekening maken dat, er ontwaakte zielen zijn, die het teken van Zijn verlossende Bloed wel degelijk gezien hebben door het zaligmakende geloof, waardoor zij in Hem zijn ingelijfd en ware kinderen van God zijn geworden, tot heil en vrede van hun arme verloren zielen, maar dit er nooit voor hebben durven houden, vanwege de vele heersende leerdwalingen, en kromme on-Bijbelse uitspraken als ‘zien is nog geen hebben’ of ‘een geopenbaarde Middelaar is nog geen toegepaste en geschonken Middelaar’ of ‘bedekte schuld is nog geen vergeven schuld’ of  ‘Kerstfeest is nog geen Golgotha’, en hierom nog wenende en ongetroost in het donker verkeren vanwege het nieuwe juk der dienstbaarheid wat hen door die dwaaluitspraken is opgelegd geworden. Dit zijn dus verloste zielen die hun verlossing (nog) niet verstaan. Kijk, dit zal dat volk nooit uit de Hemel vandaan houden, maar het onthoudt hen wel die troost in het aardse leven, vanwege dat ze nimmer in die vrijheid hebben durven staan waarmede Christus hen in vrijheid heeft gezet.(Gal.5: 1-5) En zij zich hierdoor eigenlijk nooit innerlijk hebben durven verheugen, in dat heugelijke feit van hun verlossing van hun satan en zijn zware diensthuis. Maar waar zijn nu tegenwoordig nog die vertroosters, die dat wenende volk van God nog mogen en kunnen vertroosten, geliefden? Waar zijn nu die mannen Gods’ die machtig zijn om vanuit de Schriften het geestelijke leven van dat wenende volk te kunnen verklaren, met name vanuit de zendbrieven der apostelen? Waar zijn ze?? Ik zeg u dat we in een tijd zijn gekomen, van herders die stomme onkundige dwaze honden zijn geworden, vanwege dat ze door God geslagen zijn geworden met een kracht der dwaling, en hierdoor Gods’ ware volk niet meer kunnen noch weten te vertroosten!! “Hun wachters zijn allen blind, zij weten niet; zij allen zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief.” – zegt den Heere bij monde van de profeet Jesaja hierover, in het 56e hoofdstuk het 10e vers. Ik zeg u dat de tijden geheel omgekeerd zijn geworden,  geliefden. Gods’ volk zit zonder enige vertroosting wenende in het duister, en de rijke jongelingen welke gedurig ingezegend worden op de vluchtweg naar Christus de ware Vrijstad, eten en drinken zich gedurig een oordeel aan het verbroken Lichaam van Christus, hetgeen toch een vloek en duisternis over ons ganse vaderland gebracht heeft. U moet eens lezen achterin in uw psalmboekje, wat onze Dordtse vaderen hierover gezegd hebben,  Ontzaggelijk, geliefde lezer! Lees in dit verband enkele verhandelingen die ik daarover schreef: klik hier  &  klik hier. En misschien ook deze mailwisseling over twijfelmoedige zwakgelovige verloste zielen.  

 

Bedenk daarom altijd dat, een wettische droefheid, en een wettische overtuiging van zonden, en een wettisch berouw en wenen voor God, altijd gedaan wordt aangaande onze bedreven zonden jegens Gods’ heilig recht. Want het is dat recht wat de ontdekte/ontwaakte zondaar schuldig stelt voor God. Maar Gods’ volk leert zich schuldig staan jegens Gods’ heilig recht, wat in hen een wettische droefheid werkt, maar na hun vrijmaking en verlossing op grond van het bloed van Christus, leren zij ook een evangelische droefheid en berouw kennen, en deze evangelische overtuiging van zonden werkt evangelische tranen en doet wenen aangaande het (onschuldig) vergoten bloed van Christus. “Ik deed Hem die slagen, die smarten en die pijn….” – wordt er dan van binnen doorleefd met bittere tranen, en deze evangelische droefheid werkt nu immer een onberouwelijke bekering tot zaligheid. Dit verklaart tegelijk het verschil tussen de droefheid van Petrus en die van Judas. Judas stond alleen schuldig aan Gods’ heilig eisende recht (WET), maar Petrus heeft in zijn leven schuldig gestaan aan dat heilige recht Gods’, wat hem verloren deed gaan middels de dodende werking der WET, en na zijn verlossing stond hij schuldig aan het vergoten bloed van Christus(Evangelie). Hier heeft Petrus bij vernieuwing veel van geleerd, toen Christus hem aankeek daar in die zaal, waar hij zijn lieve Borg en Zaligmaker stond te verloochenen. Terwijl Petrus zichzelf stond te vervloeken, stond hij bij vernieuwing inwendig weer doodschuldig jegens Gods’ heilig recht wat hem inwendig vervloekte en helwaardig deed zijn, hoewel er voor hem al was betaald, want Christus had Borgtochtelijk voor hem gebeden opdat zijn geloof in Hem nooit zo zou ophouden, maar door die liefelijke blik van Koning Jezus werden zijn voeten los gemaakt, bevrijdt en verlost, en mocht hij wenende naar buiten gaan. En geliefde lezer, dit nu zijn de diepste, heetste en smartelijkste tranen die een mens op aarde maar kan hebben in zijn droefheid en berouw tot God. En deze droefheid is niet na te doen, hier begrijpt de wereld en de vrome nette godsdienst helemaal niets van. Hier kan een huichelaar niet in komen, neen, de huichelaar ergert zich er zelfs aan. U moet het eens nalezen in dat lieve schone geschriftje van John Warburton – “Weldadigheden van een verbondsgod”, toen hem die evangelische droefheid te beurt mocht vallen toen God in Christus hem van al zijn zonden en schuld verlost had, toen zaten de nette vrome mensen hem aan te stoten met hun ellebogen, om aan te geven dat hij toch stil moest zitten. Ik citeer :

 

“Een klaar gezicht van Zijn lijden en dood werd mij gegeven en dit brak mijn hart in stukken. O, hoe zag ik op Hem en rouwklaagde! “Wat heb ik gedaan?” riep ik uit; “ik heb de Heere gekruisigd. O, mijn vervloekte zonden, waardoor ik de nagelen in Zijn handen en voeten, en de speer in Zijn hart gestoken heb. O goddeloze, goddeloze die ik ben! En kunt Gij, wilt Gij mij verlossen en vergiffenis schenken, niettegenstaande al mijn vervloekte zonden?”Hoe wonderlijk werd mijn ziel ingeleid om te zien, dat de dierbare Zaligmaker had vervuld en gehoorzaamd, die Heilige Wet, die ik verbroken had in duizenderlei opzichten, dat al mijn vervloekte zonden op Hem gelegd waren geweest en dat Hij geleden had in mijn plaats. Ik had zulk een gezegend gezicht door het geloof van Zijn doornagelde voeten en handen aan het kruis, van de doornenkroon op Zijn hoofd, en van de speer, die in Zijn hart ging; en Zijn verzoenend bloed vloeide met zulk een vrede, liefde, blijdschap en vrijheid in mijn ziel, dat ik nauwelijks wist, wat of waar ik was. De arme mensen, die in dezelfde bank met mij zaten, bleven mij met hun ellebogen maar aanstoten, opdat ik stilzitten zou; maar het was mij onmogelijk om stil te zitten of te liggen.  O de liefde, die ik gevoelde tot mijn dierbare Zaligmaker, voor zo’n onverdiende vriendelijkheid aan zo’n snode, ja de snoodste schelm, die ooit de aarde droeg! Nooit kan ik uitdrukken een duizendste deel van de haat die ik gevoelde tegenover mijn snode zonden, waarmee ik de Heere der heerlijkheid doorstak”. – einde citaat : John  Warburton

 

Psalm 103 : 2

Loof Hem, die u, al wat gij hebt misdreven,

hoeveel het zij, genadig wil vergeven,

uw krankheên kent en liefderijk geneest;

die van ’t verderf uw leven wil verschonen,

met goedheid en barmhartigheên u kronen;

die in de nood uw Redder is geweest.

 

En alzo was ook mijne zielsondervinding toen God in Christus mij bevrijdde van mijn schulden- en zondelast voor God. Waarop er een week volgde dat het was, alsof ik voor m’n waarneming zonder zonden heb geleefd. Geheel bedorven voor de wereld en al haar begeerlijkheden, vanwege dat ik volkomen verslonden lag in de liefdesarmen van Koning Jezus. En dat voor mij, voor zo een als ik ben……(DJK)

 

 

H.C. zondag 7 – vraag 20 : Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam verdoemd zijn geworden?

Antwoord : Neen zij, maar alleen diegenen die Hem door een waar geloof worden ingelijfd.

 

Vraag 21 : Wat is een waar geloof ?

Antwoord : Een waar geloof, is niet een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houdt, wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God is geschonken, uit louter genade, alleen om de verdiensten van Christus’ wil.

 

Dit is namelijk ook hetgeen de tollenaar onderging, waarvan Christus sprak, dat deze man gerechtvaardigd afging naar zijn huis. En van dit evangelische treuren wordt gesproken in Mattheus 5, “Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden” . U moet maar nooit vergeten dat Kain, Orpa, Saul, Demas ook een droefheid over hun zonden kenden, echter dit was geen evangelische droefheid naar God, maar slechts een wettisch gewerkte droefheid vanwege dat zij zich schuldig gevoelden aangaande het veroordelende recht Gods’(Rom.1:32). Dit berouw, en dit wenen doet niet verloren staan een gaan onder God, aan deze kant van het graf. En daarom zullen zij die, die geestelijk nooit hebben leren eten van dat Lamme Gods, en nooit geestelijk hebben leren drinken van Zijn vergoten bloed, straks voor eeuwig omkomen onder dat verdoemende recht Gods’. Dan zal die verdoemende WET hen tot in alle eeuwigheid verdoemen, vervloeken en doden. Dan zal het voor eeuwig in hun oren klinken : “Betaal Mij wat gij schuldig zijt !! En dan zullen de verdoemden een betaling gaan zoeken, maar deze nooit meer vinden. En dat maakt nu die benauwdheid der helle uit. Daar zal nooit meer een Weg getoond en gepredikt worden ter ontkoming van die vreselijke straf op de zonden. Ontzaggelijk, geliefde lezer. U moet eens lezen wat Thomas Boston, in zijn boek “De viervoudige staat” allemaal heeft geschreven, aangaande die helse verdoemenis. En hierom zei wijlen ds. Johannes van der Poel het destijds weleens, dat er boven de hel en boven de Hemel een bord zal hangen, waarop geschreven staat : “God lieft, en handhaaft Zijn heilig recht!! En dat recht is nu een afspiegeling van Zijn heilige WET, en van Zijn heilige Majesteit. En voor de verkorenen is dat Goddelijke recht nu in en door het borgwerk van Christus Jezus bevredigd, gestild en volkomen voldaan geworden. Misschien mag ik u aangaande deze ook nog wijzen op de volgende Schriftplaatsen wijzen, waar een verlossing aan verbonden was :

 

 

Gen : 42 vers 21-22

“Toen zeiden zij de een tot den ander: Voorwaar, wij zijn schuldig aan onzen broeder, wiens benauwdheid der ziele wij zagen, toen hij ons) om genade bad; maar wij hoorden niet! daarom komt deze benauwdheid over ons. En Ruben antwoordde hun, zeggende: Heb ik het tot u niet gezegd, toen ik zeide: Zondigt niet aan dezen jongeling! maar gij hoordet niet; en ook zijn bloed,) ziet, het wordt gezocht!”

(Wijst dit niet heerlijk heen als een typologie naar die meerdere JOZEF, Safnath Pahaneah – Behouder des levens, waarna hij zich kort daarna openbaart aan zijn broederen, zeggende : “Ik ben Jozef, leeft mijn vader nog !?”)

 

 

Zacharia 12 vers 10

“Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.”

 

 

Handelingen 2 vers 36-38

Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israels, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt. En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen mannen broeders? En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.

 

 

Psalm 116 vers 4-6

“De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.Maar ik riep den Naam des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE! bevrijd mijn ziel. De HEERE is genadig en rechtvaardig, en onze God is ontfermende. De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost.

 

 

En daarom denk ik, geliefde lezer, dat ge een zeer liefelijke heenwijzing naar Hem heeft gekregen, waar de H.C. in zondag 4 en 5 ook over spreekt, waarbij uw ziel wellicht wegsmolt onder de liefdeslokkingen des Vaders, maar deze heenwijzing kan echter nimmer uw hemelhoge schuld voor God bedekken, en ge zult nimmer met deze heenwijzing voor God kunnen verschijnen, vanwege dat deze heenwijzing nog in vervulling moet gaan middels de kwijting van uw schuld en de schenking van deze Persoon, door een weg van recht en gerechtigheid. Want gelijk in een aardse rechtszaak tussen mensen, het recht altijd voor de liefde dient te komen, zo ook in dat gericht Gods’, alwaar God altijd eerst Zijn Recht komt op te eisen middels die dodende werking van Zijn heilige onschendbare WET, zeggende : “betaal Mij, wat gij schuldig zijt ?!” De vierschaar der consciëntie. Nu zult u zich afvragen, is er dan nog redding en behoudenis tegen die hier genoemde dood? Ik zeg u : ’Ziet dan met geestelijke ogen, op het door God ingestelde Pascha, en u zult behouden worden!” – Maar zult u zeggen : “Ik begrijp het wel, maar ik zie en gevoel het niet met kracht voor mezelf!” – Ik zeg u :’ Dat kan ook niet, want het geestelijk zien op dat Lam en het geestelijk eten van dat Lam, kunt ge pas, wanneer uw zonden door recht zijn uitgedelgd en weggenomen zijn geworden, en ge dit heugelijke feit zult moeten gaan geloven en bewonderen, als u van dood, levend gemaakt bent geworden in het Lichaam van Christus, want het zaligmakende geloof is altijd vrucht van de Rechtvaardiging en Levendmaking in Christus Jezus. Want er staat geschreven : “Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven.” (Joh.5:25) Ge zult daarom geestelijk die vervloekte kruisdood met Christus moeten leren gaan sterven, om met Hem op te staan ten derde dage, tot een vernieuwd leven. Want ik schrijf u wederom, er staat geschreven : Het zaad dat niet sterft, zal niet leven, noch opwassen en vruchten dragen!” – En de vruchten nu van dit zaad zijn : Geloof, Hoop en Liefde.

 

Maar, daar hoor ik een andere lezer fluisteren :”Schrijver, er is mij altijd verteld dat een ziel al leven heeft wanneer ze zaligmakend overtuigd is geworden middels de zaligmakende overtuigende werkingen der Wet…?! – Ik schrijf u wederom, er staat geschreven in Gal.3:21 “Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat zij verre; want indien er een wet gegeven ware, die machtig was levend te maken, zo zou waarlijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn.” Geliefde lezer, heeft u het gelezen dat de geestelijke bediening der Wet nooit levend kan maken, en nog minder zalig kan maken? Ik hoop dat u nooit meer zulke onbijbelse dingen zult fluisteren! Want wij behoren de Wet geestelijk te zien en geestelijk te ervaren als een wrekende bloedwreker, die de vervloeking, de verdoeming en tenslotte de dood zoekt van een zondaar, zoals hij omschreven wordt in Numeri 35.

 

Tenslotte hoor ik daar nog iemand hardop denken :”Ja maar schrijver, u kunt me vertellen wat u wilt, maar bij ons in de kerk heeft de dominee, waar ik toch veel achting voor heb, en ik toch zeker denk en geloof dat hij het zelf ook van God heeft geleerd, die tekst van,“En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; “wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan…” , toch heel anders uit horen leggen. Namelijk dat deze tekst ook bedoeld is voor een bekommerd volk, wat al wedergeboren is, ondanks dat ze Christus (nog) niet kennen, er toch, door die wedergeboorte en die droefheid naar God, alreeds bloed gestreken is aan de deurposten van hun harten, ondanks dat zij dit zelf niet kunnen bekijken, als God het maar gezien heeft, want er staat toch duidelijk : “Als IK het bloed zie, zal IK ulieden voorbij gaan…” En dan zegt de dominee er vaak bij, dat als het er nog eens van mag komen dat die bekommerde ziel in zijn leven ooit dat gestreken bloed aan de deurposten nog eens zelf mag zien, dan is dat een nader verkregen weldaad, maar niet een ieder zal tot die toepassende kennis komen. Het belangrijkste is toch, als God het gestreken bloed maar heeft gezien.” Dan moet ik u helaas antwoorden : ’Het kan best zijn dat uw leraar zelf de benodigde zaken tot zaligheid zuiver en helder heeft doorleefd, maar deze zaken toch, door een gebrek aan licht en de vele heersende dwalingen waarmee ons vaderlandje door God is geslagen geworden (2Thess.2:11), de zaken krom en on-Bijbels voorstelt in de prediking, en hiermee ontwaakte vluchtende zielen, die nog dood en verdoemelijk voor God liggen, inzegent op de weg naar die Vrijstad’. (Lees ook eens in welk verband die woorden uit 2 Thess. 2:11 geschreven staan. Daar leven we namelijk midden in. Want in mijn en uw Bijbel staat geschreven : “Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijde, maar word niet beschaamd; want ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.” (2Tim.2:12) De apostel Paulus leert ons hier, dat hij geloofde in een Persoon, en niet in een zaak, want er staat niet geschreven WAT ik geloofd heb, maar WIEN ik geloofd heb. Als het waar zou zijn wat u hier hardop durft te roepen, zou dat betekenen dat velen of enkelen van Gods uitverkoren Kerk het nooit aan de weet zullen komen met Wie ze in het geestelijke huwelijk zijn getreden?!! Als hier op deze zondige verrotte aarde, het voor de mens die mag gaan trouwen, dit nu een zeer onvergetelijk heugelijk feit is, zou dan de Bruid van Christus haar trouwdag met Hem niet weten?  De Heere schrijft aangaande de aardse verlossing van Israël uit het diensthuis van Egypteland :En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting.” Zou dan dat geestelijke Israël, Gods uitverkoren volk, die geestelijk heugelijke feestdag niet kunnen heugen wanneer ze uit het diensthuis der zonden en het schrikkelijke diensthuis van satan, waarmee de boze hen in hun klauwen hield, verlost zijn geworden? Zou dan de oude Simeon in de tempel, dan zo maar wat gezegd hebben, toen hij het Kindeke Jezus in zijn armen had en God loofde, en zei “Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord”(Lukas 2:29) En zou dan de hoofdman over honderd bij het kruis, zo maar wat gezegd hebben, toen hij het getuigde :”Waarlijk, deze was Gods’ Zoon!” En zou de blindgeborene Hem dan zo maar hebben aanbeden, toen hij in Hem geloofde? Waarover in Joh. 9 : 35-38 geschreven staat : “Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zeide Hij tot hem: Gelooft gij in den Zoon van God? Hij antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, opdat ik in Hem moge geloven? En Jezus zeide tot Hem: En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, Dezelve is het. En hij zeide: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem.” En zou die wenende hoer uit Lukas 7 dan zo maar zonder vreugde in haar ziel naar huis zijn gegaan, toen Christus tot haar zei: “Uw zonden zijn u vergeven…” En zou de moordenaar aan het kruis daar dan zo maar hetzelfde zonder enige innerlijke vreugde en blijdschap in Christus aan zijn vervloekte kruis hebben gehangen, toen Christus tot hem die woorden van vrijheid en vrede tot zijn helwaardige ziel sprak:”Heden zult ge met Mij in het Paradijs zijn!?” En zou dan de apostel Paulus in de war zijn geweest toe hij op moest schrijven, geïnspireerd door de Heilige Geest, hetgeen  in Hebreen 11:13 geschreven staat van de gehele oud-testamentische Kerk van Christus : “Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.” En zou dan Salomo in zijn Hooglied, dan zo maar hebben geschreven toen hij zelf innerlijk verslonden lag in die liefde van Christus :”Ik ben krank van Zijn liefde” – en toen hij schreef :”Hij kusse mij met de kussingen Zijns monds…” Wijzen al deze dingen niet heerlijk schoon naar dat geestelijke huwelijk tussen Christus en Zijn bruid? En wat is nu het bewijs en de grond van dit huwelijk? Ik schrijf het u ten laatste uit de liefde van mijn hart, er staat geschreven: “En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting.” – Exodus 12: 13-14.

 

En dat bloed reinigt nu van alle zonden, en die liefde die na dat gestreken bloed wordt ingestort in het hart van de helwaardige verloren zondaar, kan ons vleselijk lichaam haast bijna niet dragen. De ziel zou bezwijken onder zulk een krachtdadige ingestorte liefde. Kunt u nu begrijpen wat en hoe Salomo schreef in zijn Hooglied, toen hij zelf zielsbevindelijk zeer rijkelijk veel en overvloediglijk van deze liefde Christi in zijn verdorven hart mocht proeven, smaken en ingestort krijgen. En nu is het geloof in Hem, wat die verlossende weldaad mag aannemen, werkende door die liefde. En deze liefde van die hemelse Bruidegom vergaat nimmermeer. Want er staat geschreven over deze liefde : “De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal te niet gedaan worden.”(1Kor.13:8)  Mag u hier bevindelijk en geestelijk ook kennis aan hebben, lezer?

 

Ten allerlaatste zie ik in gedachte daar ergens nog iemand een hand opsteken, en me iets wil opmerken, of wellicht nog iets wil vragen? Wel geliefde lezer, zegt u het maar wat u ten laatste nog heeft op te merken?!

 

“Wel schrijver, u maakt telkens de vergelijking dat het geestelijke Israel de vloekingen en de verdoemingen der WET in het diensthuis der zonden heeft moeten ondergaan, om tenslotte te sterven aan de WET, en onder toorn van deze WET geheel verloren te gaan, mits Christus niet tussen treed op grond van zijn gestorte Borg- en Middelaarsbloed, evenzo als Gods’ ware Israel die plagen in steeds toenemende mate van hevigheid heeft moeten ondergaan, en tenslotte onder deze plagen, met name de laatste, had moeten sterven, indien er geen bloed was gestreken aan de deurposten van de Israelieten. Maar wat ik me nu afvraag, beste schrijver, de WET is toch pas in de woestijn op de berg Sinai door God middels Mozes gegeven en afgekondigd, en niet in Egypteland. En daarnaast was het toch ook niet alles Gods’ uitverkoren volk, wat als Israel uittoog uit het diensthuis van Egypteland ?”

 

Goed opgemerkt, geliefde lezer. Misschien mag ik u er in de eerste plaats op wijzen dat Thomas Boston, in zijn geachte werk ‘de viervoudige staat’, ongeveer dezelfde vergelijking maakt, als ik maak met die plagen in Egypteland. Thomas Boston schrijft over twaalf bijlslagen of afkappingen, en het komt er bij hem ook alles op die laatste beslissende twaalfde bijlslag aan. Een mens kan veel doorleefd, beweend, geleden hebben aangaande zijn bedreven schuld voor God, maar is pas van- en uit zijn vervloekte diensthuis verlost, wanneer die ziel is gestorven aan zijn eerste man (heerschappij der wet), middels die laatste twaalfde bijlslag, om dan ingeënt en ingelijfd te worden, door het geloof, in het Lichaam van Christus. Dan pas is de ziel wedergeboren in Hem, en op rechtsgronden de bruid van Christus, vanwege dat hij gewassen is van zijn zonden in dat allesreinigende bloed. Alzo ook met die tiende dodelijke verlossende plaag, waarna er gerechtigheid was geschiedt, en Israel veilig was achter het gestreken bloed, en na die tiende plaag, verlost was van haar diensthuis, en mocht gaan in vrijheid richting het beloofde land Kanaan.

 

Nu zal ik proberen in te gaan op uw opmerking, dat Israel als volk uittoog en verlost werd. Welnu, het heeft Gode behaagt het volk Israel apart te plaatsen van alle andere volkeren, vanwege het verbond wat hij sloot met Abraham, Zijn vrind(Gen.15:18). En zo is Israel(Jacob), destijds vanwege de hongersnood, met zijn gehele gezin heen gereisd naar Egypteland, en is daar tenslotte uitgegroeid tot een groot volk(Gen.12:2), hetgeen God aan Abraham reeds had beloofd, want Zijn zaad zou zijn als de sterren des hemels.(Gen.15:5) En nu heeft het Gode ook behaagt, om Zijn uitverkoren Israel, als zijnde een aards apart gezet volk, als geheel volk te verlossen uit het diensthuis van Egypteland(Exodus 12:51), en het juk van Farao en zijn drijvers, want er bleef geen klauw van hen achter in Egypteland…(Gen.15:13-14) En zo nu precies eender, in de geestelijke zin des Woords. God heeft Zijn lieve volk van eeuwigheid liefgehad en daarom verkoren tot de eeuwige zaligheid. God wist echter, naar Zijn Goddelijke alwetendheid, dat Zijn lieve volk eenmaal in de tijd van Hem en van Zijn heilige WET af zou vallen. Dit heeft God niet beraadslaagt, anders had God de auteur van de zondeval geweest, NEEN, maar Hij heeft het toegelaten in Zijn besloten Goddelijke eeuwige vrederaad. En toen, met alle verschuldigde eerbied gesproken, stelde God de Vader Zichzelf de vraag, hoe hij Zijn volk onder de kinderen zou zetten. Want die vrederaad ging niet buiten Gods’ heilige deugden om. Gods’ barmhartigheid wenste gemeenschap met dat volk, en dat lieve verkoren volk te koesteren aan Zijn Vaderhart, maar Gods’ rechtvaardigheid eiste eerst betaling en gerechtigheid aleer God weer gemeenschap met die gevallen zondaar zou kunnen hebben. En toen stelde den Heere HEERE Zichzelf die grote vraag, die alleen Christus kon beantwoorden : “Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren.”(Jer.3:19) — En toen was daar een stilte in de Hemel van omtrent een half uur, en is tenslotte Christus uit die stilte naar voren getreden, om op Zich te nemen hetgeen niemand van enig schepsel ooit zou kunnen volbrengen, zeggende als Borg en een Middelaar :”Ik draag dien Heilige Wet, dien Gij den sterveling zet, in Mijn binnenst’ ingewand(Psalm 40). Ik voor dat volk, daar zij anders de eeuwige dood hadden moeten gaan sterven !!”. En zo is die uitverkoren KERK, die eenmaal zalig zou worden, van eeuwigheid van de Vader gegeven aan de Zoon(Joh.17:9) Maar omdat die KERK in de tijd van God af zou vallen, moest er ook in de tijd betaald en voldaan worden aan Gods’ heilige wil en eis. En God’s wil en Zijn eis, en eigenlijk Zijn gehele wezen lag/ligt nu verklaard in die heilige WET, en deze zou Christus gaan volbrengen in de tijd. En zo, geliefde lezer, is die KERK van eeuwigheid verkoren en gegeven geworden van de Vader aan de Zoon, maar ze zijn pas in de tijd, op aarde, gerechtvaardigd geworden, op grond van het gestorte bloed van Christus Jezus, en teruggebracht geworden in het Vaderharte Gods’, toen Christus opvoer ten Hemel, om Zijn lieve volk een plaats te bereiden(Efeze 2:14-20)  Dit moet u goed onthouden, en nimmermeer vergeten, geliefde lezer!!

 

Sommigen zeggen namelijk dat er al van eeuwigheid is betaald geworden, waarmee men dan de optelsom maakt, dat er bij Gods volk driemaal betaald is geworden : eenmaal van eeuwigheid, eenmaal door Christus in de volheid des tijds op Golgotha, en eenmaal in de vierschaar der consciëntie !!! Echter NEEN. Dit is een grove dwaling. Er is maar een keer betaald, en dit was genoeg voor verleden(gehele oudtestamentische Kerk – Hebr. 11:13), heden en toekomst. En als God de zondaar in de tijd geestelijk in Zijn gericht komt te brengen, in de vierschaar der consciëntie(Jesaja 1:18), dan rekent God drie-enig, in de tijd, af met deze zondaar, op grond van het gestorte bloed, en het volbrachte werk, van Christus Jezus en dien gekruisigd. “DUS SCHRIJVER…..DAN TOCH TWEE KEER GERECHTVAARDIGD ??” ik zeg u : NEEN !! Een keer betaald in de volheid des tijds, op de kruisheuvel van Golgotha, en deze betaling wordt nu toegepast hier in de tijd in het hart van de zondaar, wanneer God aan deze kant van het graf komt af te rekenen met die zondaar, in de vierschaar der consciëntie, in dat dodelijkst tijdsgewricht, waar psalm 116 over spreekt. Dit is de toepassing van het gestorte bloed van Christus, in een weg van recht en gerechtigheid!! Hierbij ziet de verloren helwaardige zondaar dat teken van dat gestorte bloed en die lieve dierbare aanbiddelijke Heere Jezus, in en door het gepredikte of gelezen Woord des Evangeliums, middels het geloof. NEEN, niet door visioenen of door bijzondere gezichten, maar slechts in en door het Goddelijke Woord dat van Hem getuigt, en vanuit dat Woord gaat dan zoveel reddende kracht, zulk een liefelijke reuke, vanwege dat de Heilige Geest daar onwederstandelijk in mee- en overkomt. Deze Geest neemt het uit Hem en past het door het zaligmakende geloof toe, aan het verdorven zondige hart van de verloren goddeloze zondaar. Het geloof wordt geschonken, en is werkende middels de ingestorte liefde, maar die weldaad van vrijmaking wordt niet ingestort, want dit leert ROME immers, hierom spreekt men bij Rome vaak over bijv. heilige Petrus, heilige Paulus en heilige Johannes, NEEN!! De rechtvaardigmaking en de heiligmaking worden toegepast krachtens toerekening, op grond van het volbrachte werk van Christus(1Korinthe 1:30).

 

In Zijn rondwandeling op aarde zei Christus namelijk altijd dat Hij ten eerste op aarde was gekomen om te doen en te volbrengen de wil van Diegene die Hem gezonden had, Zijn lieve hemelse Vader(Joh. 5:30). En Zijn wil lag dus verklaard in die WET, die Christus in Zijn ingewanden droeg. Maar omdat Christus krachtens toerekening de grootste zondaar aller tijden is geworden, begon deze WET Hem inwendig ook te vervloeken en te verdoemen, vanwege de toorn van Zijn hemelse Vader over de zonden van Zijn uitverkoren volk, ondanks dat niemand Hem kon overtuigen van enige gedane zonden. Onder deze wil, WET en eis van volkomen betaling is Christus nedergedaald ter helle, hier op aarde zijnde, toen Hij daar als een worm lag te kruipen onder de toorn van Zijn hemelse Vader, met name in Getsehmane, en in de drie-urige duisternis op Golgotha, toen Hij het uitriep :”Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten….(Matth.27:46)” – toen is Hij verlaten geworden van God en van Zijn hemelse Vader en heeft de angsten der hel volkomen Borgtochtelijk gedragen en doorgeleefd en volkomen weggedragen, opdat Zijn lieve volk nimmer van God verlaten behoefde te worden, en nimmer ter helle behoefde te varen. En zo heeft Hij tenslotte zelf Zijn leven afgelegd onder die eisende, vloekende, verdoemende en dodende WET, om de toorn en de vloek over de zonden volkomen weg te dragen tot een volkomen rantsoen en verzoening aangaande de hemelhoge schuld van Zijn uitverkoren KERK. En in dit volbrachte werk is nu Gods’ bramhartigheid maar ook Gods’ rechtvaardigheid, en al Gods’ andere deugden volkomen verheerlijkt geworden, en Gods’ verloren beeld(Gen.1:27 – Col.3:10) in die duur gekochte KERK volkomen hersteld geworden, en in het verheerlijken van de deugden Gods’, ligt nu de ere Gods’ verklaard. En aan die ere Gods’ hangt nu de zaligheid van de Kerke Christi. En daarom hebben de engelen het gezongen, bij de geboorte van Christus op aarde, in de velden van Efratha, “Ere zij GOD in de hoogste Hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen”(Lukas 2:14) En zo is Christus, nogmaals kort samengevat, als het vleesgeworden Woord, in de volheid des tijds op aarde gekomen, om Zijn volk te redden van de eeuwige ondergang, door de wil van Zijn hemelse Vader te volbrengen. En die wil en eis van Zijn hemelse Vader, lag nu volkomen verklaard in die Goddelijke onfeilbare, onschendbare heilige WET. En om deze reden is die WET Gods’, afgedrukt in de twee stenen tafelen, en in de Ark des Verbonds gelegd(Exodus 40:20), met het verzoendeksel er boven op, staande in het Heilige der Heilige. En nu ben ik meteen gekomen aan de beantwoording van uw eerste vraag of opmerking, geliefde lezer, namelijk waarom de WET Gods’, als een vervulde WET in Christus(1Kor.1:30), pas in de woestijn is afgekondigd geworden, en niet in het diensthuis van Egypteland, of nog daarvoor.

 

Er staat geschreven : Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest;(Rom.5:20) Dit zag ten volle op de genade die er te vinden is in Jezus Christus. WET en Evangelie !! De Wet Gods’ is hierom in de woestijn bij de Sinai gegeven aan het volk Israel, om het volk te zijn als een tuchtmeester c.q. (in het grieks staat ‘pedagogos’ = onderwijzer of opvoeder) in en naar de Messias die komen zou in de volheid des tijds. Alle ceremoniële wetten waren verbonden, en hingen aan die twee stenen tafelen die in de Ark des Verbonds waren gelegd geworden, en wezen heerlijk heen naar het werk wat Christus in de volheid der tijden voor Zijn geestelijk volk Israel zou gaan volbrengen. Mozes had op de berg Sinai gezien dat het einde van die WET Christus was, zijnde de vervulde WET Gods’ voor Zijn volk, en hierom glansde zijn aangezicht vanwege dat Hij God in Christus daar op die berg had gezien. Het wettische volk kon dit licht niet verdragen, en hierom hebben de (mannelijke) Joden tot op de dag van heden hun hoofden bedekt gehouden. Een deksel c.q. macht op hun hoofd hebbende van eigengerechtigheden. God nam dit deksel weg bij o.a. Paulus, en doet het bij al Zijn verkoren volk door Zijn heiligheid en majesteit, de dodende functie der WET. De zonde van Adam is ons toegerekend, Romeinen 5. Gezondigd maar niet in de gelijkheid der overtreding van Adam. Hoewel wij in hem gezondigd hebben, en zondigen aktief. En nu het eeuwige wonder dat het volbrachte werk van die tweede Adam, nu ook krachtens toepassing aan hun zielen wordt toegerekend, uit genade om niet. Ik Zijn kind in Zijn geboren en gestorven Kind. Halleluja !!

 

Ten laatste nog een kleine onderwijzing vanuit het Goddelijke Woord, over twee mensen die het teken van het bloed hebben gezien, en van het geslachte Lam hebben mogen eten, door het geloof, om te besluiten een enkele opmerking te maken over de bekering van de discipelen.

 

De Samaritaanse vrouw aan de Jacobsput met Jezus

Deze vrouw komt op het midden en heetst van de dag bij de put waar Jezus zich bevond, om haar schande waar ze in leefde zoveel mogelijk te bedekken. Een tijdstip waar anderen zich meestentijds binnenshuis hielden, vanwege de warmte. Christus begint een gesprek met haar, en vraag van haar te drinken, waarop de vrouw haar verbazing uitspreekt, waarom een Jood iets begeert van een Samaritaanse…. Waarop Christus begint te spreken over het levende water. Het Water dat een mens nimmermeer doet dorsten. De vrouw zegt in haar dwaasheid en onkunde :”Geef mij van dat water, opdat ik hier niet behoef te komen !!” —  En wat doet dan Christus, geeft Hij haar dat Water ?? Echter, Neen !! Want er was nog geen plaats voor dat Water. En daarom komt Christus eerst met de WET, haar zeggende : “Haal mij uw man !?” De vrouw word eerlijk gemaakt en verder ontdekt, en zegt Hem dat ze geen man heeft etc. En dan gaat Christus verder spreken, opdat die vrouw tenslotte zou gaan sterven aan de WET. De vrouw merkt op, dat de profetische woorden die Hij spreekt, dezelfde woorden zijn als die de komende Messias hen zou gaan verkondigen. En dan openbaart Hij Zichzelf aan haar zondige verdorven verloren helwaardige ziel, haar zeggende :”Ik ben het, Die met u spreekt !”  Hier kreeg die Samaritaanse een openbaring van Christus, waarbij ze haar kruikje liet staan, en ervan gaat getuigen in het dorpje :”Ziet hier een Mens, die mij gezegd heeft wat ik gedaan heb, is deze niet de Christus ?!” En nu heb ik aan u een vraag, mijn geliefde lezer. Waren de zonden van de vrouw nu vergeven, ondanks dat het niet in het Woord erbij vermeld staat ? Of waren haar zonden pas vergeven toen Christus aan het kruis in de volheid des tijds voor Zijn volk op Golgotha was gestorven ? Kijk geliefde lezer, en hier lopen nu duizenden mensen te dwalen. Ik zeg u in de Naam van Jezus Christus, dat haar zonden voor eeuwig waren vergeven en bedekt door en met Zijn gestorte Middelaarsbloed. Toen Christus zich aan haar ziel openbaarde, heeft die vrouw mogen eten van Zijn Lichaam, eten van het geslachte Lam, en ze heeft het teken van het bloed mogen zien, door het geloof in haar arme ziel gewerkt door de liefde. Hier was voor haar voor eeuwig gerechtigheid geschied, en dat bracht zulk een vrede, vreugede en aanbidding in haar ziel dat ze er niet meer van kon zwijgen en er kostelijk van gaat getuigen, zeggende : “Ziet hier een Mens, die mij gezegd heeft wat ik gedaan heb, is deze niet de Christus ?!”  Want er staat geschreven, in 1 Joh. 5:1 “Een iegelijk, die gelooft, dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren; en een iegelijk, die liefheeft Dengene, Die geboren heeft, die heeft ook lief dengene, die uit Hem geboren is.”

 

 

De blingeborene met Jezus

Christus vindt deze man, op het moment nadat hij door de vrome godsdienst buiten de synagoge was geworpen geworden, en vraagt hem : “Gelooft gij in de Zoon van God ?”

Waarop die man Hem smekend vraagt :”Heere, wie is Hij, opdat ik in Hem geloven mag.” En dan gaat Christus Zich aan zijn arme verloren helwaardige ziel openbaren, hem zeggende : “Degene die gij gezien hebt en Die met u spreekt, Dezelve is het.” – waarop die man het uitschreeuwt :”Heere, ik geloof ! en hij aanbad Hem” – staat er dan geschreven. En nu weer de vraag aan u geliefde lezer, waren zijn zonden vergeven, ondanks dat het hier in dit geval weer niet bij staat vermeld ?? Of was dit pas geschiedt op Golgotha? Ook deze man heeft door het geloof mogen eten van het geslachte Lam, en het teken van het bloed mogen zien. Ook zijn zonden waren hem op dat moment voor eeuwig vergeven in en door het werk van Christus. En ook bij deze man bleef slechts het wonder van aanbidding over. Want ik zeg u dat er wederom staat geschreven, in 1 Joh. 5:13. “Deze dingen heb ik u geschreven, die gelooft in den Naam des Zoons van God; opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt, en opdat gij gelooft in den Naam des Zoons van God.” En in 1 Joh. 4:15 staat er geschreven : “Zo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem, en hij in God.”

 

 

De discipelen: “Gijlieden zijt rein om het Woord dat Ik tot u gesproken heb

Christus vraagt hen wie de mensen zeggen dat Hij is, waarop zij Hem antwoorden : “Sommige zeggen Johannes, anderen Elia……etc.” — “Maar gijlieden, wie zegt gij dat IK ben?”, vraagt Christus aan Zijn discipelen, waarop Petrus opspringt die vaak vertolkte hetgeen leefde in hun aller harten, zeggende : “Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods !!” Waarop Christus hem zegt : “Zalig zijt gij Petrus, want vlees en bloed hebben u dit niet geopenbaard, maar Mijn Vader die in den Hemel is…” Was deze schone belijdenis en getuigenis niet het bewijs van het geloof in Christus Jezus. En hoeveel verschilde dit geloof nu wezenlijk van het geloof van de blindgeborene, aan wie Christus vroeg :”gelooft gij in de Zoon van God ?”  De blingeborene geloofde in Hem en Petrus beleed zijn geloof in Hem, met praktisch dezelfde woorden. En hoeveel verschilde deze belijdenis des geloofs van Petrus nu van de getuigenis van die Samaritaanse vrouw welke een vrucht was van haar geloof in Christus Jezus : “Is deze niet de Christus ?” En toch zijn er zovele mensen die de fout maken door te denken dat de discipelen voor het sterven van Christus nog niet gerechtvaardigd waren, duizenden dwalen hierin. Christus had hiervan tot Zijn discipelen gezegd :”gijlieden zijt rein om het Woord dat IK tot u gesproken heb.” Woorden van verlossing, heil, vrede en zaligheid middels de beloften van Zijn Evangelie. En waar Christus woorden van verlossing, heil en vrede spreekt tot een arme verloren, vervloekte en verdoemenswaardige ziel, spreekt Hij hen rein, of het nu tot die Samaritaanse vrouw aan de met Jezus was, of tot de blindgeborene, tot een Zacheus, of tot die blinde Barthimeus, of tot Zijn discipelen, bevrijdt en verlost Hij hun zielen van hun zonden, en zijn ze door een weg van bloedstorting en gerechtigheid ook voor eeuwig verlost van het diensthuis van satan en zijn drijvers.

 

“Ja maar schrijver”, werpt u tegen, hoe kan het dan dat Petrus Hem vijf minuten later bij de arm grijpt, wanneer Christus hen ging vertellen dat Hij veel zou moeten gaan lijden en tenslotte sterven, en Hem zegt : “Heere, wees U genadig, dit zal U geenszins geschieden….” – waarop Christus hem bestraft, zeggende ga achter mij satanas(tegenstander), want gij verzint niet de dingen die Godes zijn, maar die des mensen zijn….” Dit komt omdat de discipelen nog immer dachten en redeneerden vanuit hun vlees, dat Hij een aards koninkrijk zou gaan stichten, waarin zij voorname mannen zouden worden. Maar dit doet niets af van het feit dat de zielen van alle discipelen al in Christus gerechtvaardigd waren, uitgenomen Judas Iskariot, en dat zij allen, geestelijk, van Zijn Lichaam en bloed hadden gegeten en gedronken, al voor Hij die zaak van betaling in de tijd voor al Zijn volk op Golgotha zou gaan volbrengen. Als dit niet waar was, dan had er ook nooit hoop geweest tot zaligheid voor de gehele oudtestamentische KERK van Christus, die Hem van verre hebben aanschouwd en omhelsd hebben door het zaligmakende geloof in Hem, noch zou er hoop zijn voor Zijn Kerk die bijvoorbeeld al gestorven waren hier op aarde, al voor Hij op Golgotha gekruisigd werd, denk bijv. aan de oude Anna de profetes en de oude Simeon in de tempel!! En nu nog even ten laatste, waarmee ik u vanuit de Galatenbrief van Paulus wil bewijzen dat er geen geloof in Christus kan zijn aleer een mens gestorven is aan de WET, zijn eerste man.

 

 

Galaten 3 vers 22-25

Maar de Schrift heeft het alles onder de zonde besloten, opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus aan de gelovigen zou gegeven worden. Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. Maar als het geloof gekomen is, zo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester.

 

Geliefde lezer, ik hoop dat u nu tot een weinig meer inzicht bent gekomen, aangaande het verstaan van de geestelijkheid der WET, en wat het betekent te sterven aan deze WET, en wat het wil zeggen hoe de Heilige den zondaar levend maakt in Christus middels de bediening van het gepredikte Evangelie, door het zaligmakende geloof, welke altijd is werkende door de liefde, en hoop dat u dit ook zult vertellen aan uw geleerde bekeerde herder en leraar, opdat hij zich nog ten goede mocht op laten scherpen in de leer van Jezus Christus. Omdat Christus, en God de Vader, en de Heilige Geest, nu het meest geprezen, geëerd en verheerlijkt wordt in een zuivere woordbediening en verklaring, en zeer onteert worden door het handhaven van dwaalleerringen die niet op het gehele Woord gegrond zijn. Want de uitleg van bijv. een hoofdstuk uit het oude Testament mogen de brieven van de apostelen nooit tegenspreken. Want het waren namelijk de apostelen die met zeer bijzonder helder geesteslicht beschenen zijn geworden, door de Heilige Geest, opdat zij de Schriften die van Hem getuigden, recht en zeer zuiver, zonder enige verrotte dwaling, zouden verstaan.(Luk.24:45) Of is uw herder en leraar hier te hoogmoedig voor? Als uw herder en leraar nu bearbeidt is geworden met de Geest van Christus, dan zal hij hier vroeg of laat toch eens voor moeten buigen en vallen, niet om mij, maar om dat lieve Woord Gods. Want hierover staat geschreven in Lukas 8:10 :”En Hij zeide: U is het gegeven, de verborgenheden van het Koninkrijk Gods te verstaan; maar tot de anderen spreek Ik in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien, en horende niet verstaan.”

 

Geliefde lezer, u moet eens lezen in welk verband de volgende tekst geschreven staat : “En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven” (2Thess.2:11) De Heere heeft ons arme vaderland, waar in vroeger tijden zoveel helder en zuiver Licht heeft mogen schijnen, geslagen met een kracht der dwaling, mede omdat het merendeel der kerken in Nederland ‘de kerkelijke tucht der liefde’ heeft nagelaten te handhaven, en er zijn maar weinigen die dit opmerken, en hier onder lijden, en bidden voor een terug- en wederkeer. Met de goddelijke ambten der kerk wordt op een democratische wijze gehandeld, gezwendeld en gespot, en worden meestentijds toegewezen aan dode belijders. Heel veel dominees, ouderlingen en diakenen prediken een gekruiste Christus die men zelf niet kent, om de reden dat men zelf nimmer, met Hem, die geestelijke kruisdood heeft leren sterven (Gal.2:19-20) Avondmaalstafels met heel veel dode belijders die Christus niet kennen als hun Borg en Middelaar, waarmee ons arm blind behoudend kerkelijk Nederland willens en wetens een vloek en duisternis over zichzelf heeft gehaald en getrokken, en de Geest Gods onvermijdelijk is gaan wijken. En hierdoor zal het oordeel Gods over Nederland, waar Th. van der Groe al in zijn tijd voor heeft gewaarschuwd, beginnen bij de kerk, en het huis Gods. ONTZAGGELIJK ZAL DAT WEZEN.Ik zou bijna zeggen dat we niet veel gave tot opmerking behoeven te hebben, om te mogen zien dat we midden in deze tijd leven….

 

 

Geliefde lezer, deze verhandeling heb ik beslist niet geschreven om te steken of tot enige ontmoediging, maar slechts tot een bijbelse weerlegging aangaande de vele heersende leerdwalingen in menig kerkverband, in ons zeer donker en arm behoudend kerkelijk vaderland. Christus, de apostel Paulus, en verder alle apostelen van Christus, en alle reformatoren, en later ook nog enkele zuivere nadere reformatoren, zoals bijv. mannen als : Bunyan – Van der Groe – Rutherford – Huntington – Kohlbrugge, hebben op grond van de Schrift geleerd dat : de innerlijke roeping – de rechtvaardigmaking – de wedergeboorte – de levendmaking door inlijving in Christus, alles tegelijk geschieden in ziel in het uur der minne, wanneer God den Heilige Geest de ziel innerlijk doet sterven middels de dodende werking der WET ten dode, en de ziel vervolgens levendmaakt middels de beloften van het Evangelie, toegepast middels de onwederstandelijke werking des Heilige Geest, die het alles uit Hem neemt en dit toepast aan de verloren goddeloze ziel van de uitverkoren zondaar. (Rom.4:5) (Rom.5:6) En van deze zuivere leer, zijn al zeer snel na de reformatie velen afgeweken waarbij zij de zekerheid des geloofs (H.C. zondag 7 en 23) hebben toegekend aan het welwezen des geloofs, terwijl zij toegekend behoort te zijn aan het wezen des geloofs. En van deze zuivere uitleg van leer is ook in onze dagen bijna niets meer overgebleven, ongeacht welk kerkverband, we zijn bijna weer terug bij de leer van Rome, want hoevele dominees en ouderlingen beweren het niet in onze dagen, dat niet al Gods’ kinderen komen tot die zekerheid van de kennis van de toepassing van het gestreken bloed aan hun arme zielen, tot verlossing, vrijmaking, heil en vrede ? Rome leerde destijds, en heden ten dage precies hetzelfde !! En juist tegen deze verderfelijke en verfoeilijke leringen hebben de reformatoren destijds gezamenlijk zeer ernstig, standvastig en getrouw gevochten, sommigen van dat volk hebben er zelfs hun leven voor afgelegd, ten tijde van de Inquisitie van Rome. Met name de bloedraad van Alva. En wie mag dit nu opmerken, en wie heeft hier nog smart over ??? Gods’ heilig recht wordt op menig kansel in de prediking, omzeild of verkracht, we hebben u trachten te verklaren over het hoe en waarom. Geliefde lezers, deze zuivere leer hebben wij allen verkwanseld, mezelf bijgesloten, en we zijn zeer ver afgeweken, laten we daarom God smeken om een nieuwe reformatie, aangaande leerstukken in onze prediking. Waar horen we er nog van dat er een ziel mag doorbreken met een verlossend werk aan zijn arme ziel ? Ik ben er persoonlijk van overtuigd, dat als er meer alzo gepredikt zou worden overeenkomstig ik hierboven naar het Woord heb trachten te verklaren, dat er meer mensen tot de waarachtige bekering in Jezus Christus kwamen, en dat goede werk des geloofs, zal Hij voleinden tot op de dag dat Christus terug zal komen op de wolken, om te oordelen de levenden en de doden. (Philipensen 1: 6)

 

‘Ja maar’, werpt u misschien weer tegen, ‘dat volk wat God van eeuwigheid heeft uitverkoren, zal er toch wel komen……!!’ Dit zijn nu werkelijk goddeloze gedachten, geachte lezer. Als dit zo was, waarom heeft God dan destijds een reformatie gegeven ? Dan had den Heere Zijn volk toch ook wel onder die vervloekte roomse  kerkleer kunnen laten zitten, want eenmaal uitverkoren, dus. Vreselijk als u dit zo durft te denken, want zo heeft God namelijk nooit op aarde Zijn Kerk bijeen vergadert, noch Zijn Kerk gebouwd. Bedenk daarom ook altijd dat God van eeuwigheid niet alleen een volk tot zaligheid heeft verkoren, maar ook heeft verkoren de middelen en de wijze daartoe. U moet eens in het Woord lezen op hoedanige wijze de apostelen gestreden hebben tegen de leerdwalingen, valse leraren en valse profeten in hun tijd. Denk bijv. aan Paulus die strijd voerde tegen de Judaisten, dewelken de waarachtig bekeerde Galatiers weer een nieuw juk der dienstbaarheid op wilden leggen. Neen geliefde lezer, de volle raad Gods’ dient ons door Zijn waar geroepen knechten gepredikt te worden. Een prediking van WET en Evangelie, en geen roomse vermenging daarvan. De dood in Adam en het leven in Christus, sterven aan de WET en leven door het Evangelie. Onder zulk een prediking wordt Gods’ heilig recht weer geëerd en verheerlijkt in de opluistering van Zijn heilige deugden. In zulk een prediking worden de kroonrechten van Christus niet eerloos meer op de straten geworpen. En onder zulk een prediking zou Gods’ware volk, dat nu vaak wenende in het donker verkeerd onder nieuw juk der dienstbaarheid, vele malen meer vertroost worden, en de rijke jongelingen, die menen op grond van enige genadekenmerken eenmaal zalig te kunnen worden zonder ooit eenmaal het teken van Zijn bloed gezien te hebben, al snel uit de kerken weg vluchten om hun heimelijke bekeringen te kunnen handhaven, of zij zouden al snel onder deze uitleg van leer moeten gaan leren sterven en alles leren verliezen, en met Jona overboord in de golven van Gods’ toorn vallen, alwaar Christus(VIS=Ichtus) hen in hun oordeel zal opvangen in Zijn liefdesarmen, en hen eeuwig dronken zal kussen, met Zijn liefdesuitlatingen, is mijn hartelijke wens en bede. En dan zal die dag henlieden zijn tot een eeuwige  gedachtenis, en dan zullen zij die dag den HEERE tot een feest vieren !! En geen leed zal het dan nog ooit uit hun geheugen kunnen wissen….

 

“En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting.” – Exodus 12: 13-14

 

Geachte en geliefde lezer, lees daarom nog eens goed uw Bijbeltje, en vraag of God ook uw blinde zielsogen zou willen openen, uit genade om niet, opdat ge eens mocht lezen wat ge voorheen nog nimmer hebt gelezen, en vraag of God u nog bekeren wil, want de tijd is voorts kort. Haast u, en spoedt u dan, om uws’ levens wil. AMEN

 

 

 

 

DJK