Brief ds. J.H. Koster

Posted by admin | | dinsdag 23 december 2008 10:28 pm

Brief in pdf :   klik hier

 

 

   Ds. J.H. Koster  1881 – 1949

 

 

DJK : Een verhelderende en zeer leerzame brief met pastoraal hemels onderwijs van ds. J.H. Koster uit Montfoort aan zijn vaak aangevochten en bestreden kleingelovige zielenvriend Hendrik Jonker in Den Haag over het onderscheid tussen de zekerheid des geloofs in het hart van een verloste zondaar en de volle verzekerdheid des verstands na geestelijke opwas in dit geschonken geloof

 

 

Monfoort, 24-09-1929

 

 

Geachte vriend,

 

Ik dacht dat het met mijn laatste briefkaartje verder te laten rusten en te wachten tot aanstaande zaterdag. Nu u echter in uw laatste brief nog een woordje zwart op wit vraagt, wil ik trachten aan dat verzoek te voldoen.

 

Uw ontmoetingen verwonderen mij niet, want zolang ik in de bediening ben, zijn het ook de mijne geweest. De mensen, van wie u spreekt, vindt u niet meer in hervorm kerkelijke kringen, meestal in onkerkelijke kringen of onder vrij-gereformeerden, of onder de vrienden van ds. Paauwe. Over het algemeen wenden dezulken zich in wantrouwen van mij af, behalve enkelen, die met de verloren zoon met hun kinderdeel en kinderrecht, als onwaardigen tot en onder God zijn wedergekeerd, om in alle weldaden uit eeuwige vrije genade bedeeld en bediend te worden. Waar komt hun afwijzend gedrag uit voort? 1. Uit hoogmoed, omdat zij rusten op hetgeen ze ontvangen hebben en daarnaar ieder beoordelen en veroordelen. 2. Uit onkunde en gebrek aan licht. 3. Uit hun wijze, zich standelijk uit te drukken en niet gelovig of Schriftmatig.

 

Overal strand ik bij die mensen, overal stoot men zich. En terwijl men met alle goede schrijvers, volkomen verenigd ligt, overeenkomstig hun taal en onderwijzing, vindt men bij het zogenaamde oude volk tegenkanting.

 

Maar om eens een weinig nader ter zake te komen, dat punt: alles ineens, of na elkaar. Het kan zijn dat hier veel misverstand is. Laten we eens uitgaan van hetgeen ds. Paauwe predikte: ‘Het is niet zo, dat men het ene zou hebben, en het andere niet, enz…’

Let nu eens op dat duidelijke spiegelbeeld van de leiding Gods met de discipelen in Joh. 15. Zij, in Christus door het geloof ingeplant, hadden alles in die vereniging. Vers 3: “Gijlieden zijt nu rein om het Woord, dat ik tot u gesproken heb.’ Rein, dat is gerechtvaardigd, gewassen en geheiligd. Vergelijk dit met Johannes 13 vers 10 : ‘Die gewassen is, heeft niet van node dan de voeten te wassen, maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen.’ Dus Judas niet, maar de anderen wel geheel rein.

 

Wat schrijft Christus Zijn discipelen al niet toe, Joh. 14 vers 1 : ‘Gijlieden gelooft in God’; vers 4 : ‘En den weg weet gij’; vers 7 : ‘En van nu kent gij Hem (de Vader) en hebt Hem gezien’, enzovoort. Hoofdstuk 17 vers 6 : ‘En zij hebben uw Woord bewaard’; vers 7 : ‘Nu hebben zij bekend, dat alles wat Gij Mij gegeven hebt, van U is’; vers 8 : ‘En zij hebben ze ontvangen, en zij hebben waarlijk bekend, dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt’, enzovoort.

 

En hoe hadden ze dat alles ontvangen? In het ontvangen van Christus in Zijn Woord(niet naar het zichtbare in het vlees, in hun woningen, maar naar de Geest door het Evangelie in hun harten) en door geloofsvereniging met Hem door Zijn Woord. Alles ontvangen in Christus, Johannes 16 vers 14 : ‘Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen.’ Vers 15 : ‘Al wat de Vader heeft, is Mijne; daarom heb ik gezegd, dat Hij het uit het Mijne nemen zal en u verkondigen.’ Johannes 17 vers 8 : ‘Want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven’, enzovoort. Mattheus 10 vers 40 : ‘Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft.’

 

Alles in Christus en Christus in het Evangelie. Christus en al Zijn weldaden. Dat is ook de leer van onze vaderen. Om een enkel voorbeeld te noemen, mede uit hetgeen u aanhaalt uit het formulier van de Heilige Doop. Al de zaken tevoren genoemd, namelijk: ‘Zo verzegelt ons God de Vader’, ‘zo verzegelt ons de Zoon’, tezamen gevat in hetgeen de Heilige Geest verzekert(let op het onderscheid: verzegelt en verzekert), namelijk: ‘Ons toe-eigenende hetgeen wij in Christus hebben.’ En nu heeft de Kerk alles in Christus. Zo ook vraag en antwoord 20 van de H. Catechismus: ‘Maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen.’

 

En nu is dit van alles de wortel, het wezen van de zaak: geloofsvereniging met de Heere Jezus, de inplanting in Christus. Wie Hem heeft, heeft alles wat hij tot zaligheid behoeft, wie in Hem is, is alles wat hij wezen moet. En waar Hij komt in de inwendige roeping van het Evangelie, daar schenkt Hij Zichzelf en verenigt de ziel met Hem naar het wezen des geloofs. Maar… en dit is een groot ‘maar’; alles door het geloof in Christus hebben én zijn, is wat anders als zich bewust alles bewust te zijn. Bewust zijn te hebben van alles in Christus en bewustzijn van zijn geloof. Calvijn spreekt aangaande deze dingen van een ingewikkeld geloof. Neem desnoods een voorbeeld. Wie een pakket met rijke inhoud ontvangt, heeft alles ingepakt en als hij het uitpakt, wordt hij niets rijker, maar wel meer verwonderd, verblijd en gelukkig. De discipelen hadden in Christus alles, waren alles (zie het vorige) en toch, hoe weinig bewustzijn hadden zij van de ontvangen genade. Johannes 14 vers 5 : ‘Heere, wij weten niet waar Gij heen gaat’; vers 8 : Heere, toon ons den Vader’, enzovoort.

 

De Kerk weet zo weinig wat haar geschonken is, dat ze door ongeloof, wettische bestrijding, wettische geest, wetsovertuiging, duizendmaal het tegenovergestelde meent te bezitten van wat ze bezit, en te zijn van wat ze is. En daartoe is nu nodig de toe-eigenende, bewustmakende, levende, indachtmakende genade des Heiligen Geestes. 1 Korinthe 2 vers 12 : ‘Doch wij hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar den Geest, die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn.’ Of Johannes 14 vers 26 : ‘Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb.’ Joh. 16 vers 14 : ‘Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen’. En nu is die Heilige Geest als God, dat vrij werkende, die aan een iegelijk vrij deelt, naar hetgeen Hij wil. Hij kan de een in vijf minuten meer vertonen en leren, dan een ander in vijftig jaar. Plaatsmakend door het ontdekkend, leeg-, behoeftigmakend werk door de wet als een wet der werken of straks als een regel der dankbaarheid, gaat Hij wegbereidend Zijn vrije gang, om Christus en Zijn weldaden aan de Zijnen te openbaren. Hier is de ziel als de kleingelovige discipelen. ‘Gij kleingelovigen’ (Matth. 6:30). De kinderen, naar 1 Joh. 2, wien de zonden vergeven zijn om Christus’ wil; de jongelingen, enzovoort. Het geloof kan zo zwak zijn, en er kan zo weinig sterk- en vruchtbaarmakende kennis zijn van wat er in Christus voor de Kerk is.

 

Vandaar al die vermaningen om op te wassen, toe te nemen, vast te maken, te versterken, bevestigd, gefundeerd te worden. Alle rank die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zijn meer vrucht drage. En nu hebt u hier een gebrek aan kennis. De zielen gaan niet uit van de wortel der zaak, namelijk de levende geloofsvereniging met den Heere Jezus op Zijn eigen aanbod en voorwaarde in het Evangelie, maar ze laten een ziel onder de wet totdat ze tot het welwezen des geloofs gekomen is. En zo maken ze van het welwezen van de zaak, het wezen, en stichten veel verwarring!!

 

Denk aan de verschillen over Zondag 7: ‘Wat is een waar geloof?’ en het daaropvolgende antwoord. De meesten zeggen: ‘Dat is het geloof in zijn welwezen’. Th. Van der Groe zegt bijvoorbeeld: ‘Dat is het geloof in zijn wezen.’ En dat laatste moeten we vasthouden. Een gevolg van het gebrek aan onderscheiding tussen dit wezen en welwezen, is een verwarring tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking en een derde verwarring is het dooreenhalen van stand en geloof. Kon ik in enkele woorden mijn bedoeling recht verduidelijken…

 

Laten we het voorbeeld eens nemen dat u vroeger aanhaalde: de vrouw, die zei dat zij na zoveel jaren gezet was in het hart des Vaders. Zulke en meer dergelijke uitdrukkingen geven blijk van veel verwarring. Wat is de zin van wat die zielen daarin geleerd hebben? Het is de bevestiging en de versterking van het geloof en haar vrijmaking van bestrijding en ongeloof, wettisch veroordeel, wettische geest, bestrijding des satans, onkunde en blindheid. De gerechtvaardigde, geheiligde ziel in haar kleingeloof, verward vanwege de kracht der verdorvenheid en strikken als bovengenoemd, vindt straks in de onderwijzing des Heiligen Geestes haar weg geheel verklaard, in de kennis van de drie-enige God in Christus, in Wie ze zich tot heiligmaking geheel kwijtraakt. Kennis vervangt onkunde, evangelische geest treedt in voor wettische geest. Bestrijding wijkt, vrijheid in alles komt in de plaats, de ziel krijgt in de vrijmakende, verlichtende onderwijzing bevestigd, te geloven dat God haar eigendom in Christus is, en zij het eigendom Gods. Heiligmaking verklaart rechtvaardigmaking, alle veroordelingen in de bestrijding worden weggenomen. De Heere doet Zijn licht stralen, alle nevelen wijken, alle schaduwen vlieden op die volle middag. Gods eeuwige Vaderliefde is haar gewis, geheel opgenomen in de verheerlijkte Middelaarsbediening, de Heilige Geest elk ogenblik in haar hart bevochtigend. Het kleingeloof gesterkt, in ruimer wegen gebracht, meerder genade ondervindend, verruimd, bevrijd. Enigszins ten volle begrijpend de liefde van Christus, ondervindt zij daar een dusdanige zoetheid en gemakkelijkheid, toenadering, vrijmoedigheid, nabijheid, vertrouwen, toegang, welkom, openbaring van liefde, goedheid, trouw in de stand des levens, dat zij, onvast in het verstand van geestelijke zaken, dergelijke zaken verkeerd benoemt: ‘In het harte Gods gezet’, enzovoort.

 

Zij wordt niet in het harte Gods gezet, of iets dergelijks. Zij is in Christus, en in Christus door geloof verenigd met een drie-enig God. Zij ontvangt daar wel een nieuwe weldaad, maar weet niet, welke weldaad dat is. Het is de weldaad van de nadere onderwijzing en bevestiging des geloofs, maar zij houdt het voor de wegneming van haar schuld. Dit wordt ook wel verkeerd uitgedrukt door: ‘de schulduitdelgende liefde tegen de schuldbedekkende liefde.’ Diegenen onder Gods volk die alzo spreken, rekenen al die zaken tot de rechtvaardigmaking en stellen een ziel net zolang onder de wet tot de geheel verruimende geloofsgang in het volle welwezen des geloofs gekomen is, omdat zij het welwezen met het wezen verwarren. Toen de Heere mij uit genade in die ruimte bracht en na lange tijden van duisternis, vernedering en verslagenheid, vanwege de inwonende smet en kracht der zonde, tot Hem dreef met smeking en geween; met het gehele hart, met innige oprechtheid, volkomenheid, toegaande in volle verzekerdheid met een waarachtig hart, behaagde het den Heere Zichzelf bij vernieuwing aan mijn ziel te openbaren, niet dat Hij de mijne, maar dat ik de Zijne was. Drie waarheden kwamen achtereenvolgens met zulk een kracht tot mijn ziel: Efeze 1 vers 11 : ‘In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn’; Jesaja 49 vers 16, in verband met de verzen 14 en 15, mijn voorafgaande bestrijding: ‘Zie, ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij’; Jesaja 27 vers 3 : ‘Ik, de Heere, behoed dien, alle ogenblik zal Ik hem bevochtigen; opdat de vijand hem niet bezoeke, zal Ik hem bewaren, nacht en dag.’

 

Hierin zag mijn ziel in de achtereenvolgende teksten, de Zoon, de Vader en de Heilige Geest mij Zichzelf tot Hun eigendom, bij vernieuwende verklarende, dat alle vrezen werden weggenomen. Zich eeuwiglijk en elk ogenblik borgstellende voor de ganse uitwerking der zaligheid, zo in God opgenomen, in God drie-enig geborgen, verslonden, opgenomen, omringd, verzorgd(niet in de Vaderlijke voorzienigheid, maar inzake de overblijvende smet der zonde), dat ik niet zeggen kan wat mijn ziel ondervond.

 

Het was of zij met Christus werd opgetrokken en boven alle bereik van aardse machten en van geheel het schepsel gezet in de hemel. Reinheid, heiligheid, hemelse omringing, aanbidding, verwondering vervulde het hart. De liefde vervulde het hart, want de volmaakte liefde drijft de vrees buiten. Wat een verruiming, ademhalen, leven, licht, zuiverheid, verzekering en verzegeling. In dit Licht werd gans de vroegere weg gezien en verklaard. Kortom, naar het standelijk leven wordt daar in die versterking, verlichting, verruiming enz, zoveel gesmaakt, dat de ziel de stand voor de staat aanziet, en spreekt van: ‘gezet te worden in het harte Gods’.

 

Ik ben niet gewoon mij in standen mijns levens uit te drukken. 2 Korinthe 12 doet me zwijgen, opdat ik mij niet zou verheffen, en het licht der waarheid doet me spreken naar Gods Woord en de taal der oude schrijvers naar de Schriften. Echter, deze bevestiging vond plaats veertien jaar na mijn zekere, bewuste vereniging met de Heere Jezus, en ik zou van een vroegere vereniging kunnen spreken, even zeker, maar voortdurend met wolken bedekt, nog van vier jaar terug. Hoe dat zij, dit leerde ik: welk verschil er is tussen kleingeloof en bevestigd geloof en dat verrukkelijke en verrukkende standsverschillen de staat niet uit maken.

 

En nu uw geval. De Heere heeft u in uw verzekerde vereniging met Christus verscheidene weldaden tegelijk doen zien, ontwikkeld, uitgepakt en tentoongespreid. En het is nergens voor nodig u dat te bestrijden, integendeel, als er plaats voor is, gelijk er bij u in lange jaren voorbereiding plaats voor gemaakt was, was er een weltoebereide aarde, genoeg voor veel zaad. Iets anders is: de nadere en bijzondere toepassingen, de uitbreidingen en nadere gebruikmakingen en ontwikkelingen. Dat zal, naar dat vrije genade het oordeelt, vanzelf wel komen. Kunnen ook de bruiloftskinderen treuren, wanneer de Bruidegom bij hen is? De oudere broeders hadden het jongere broertje, de meesterdromer, al gauw in de put, in banden en naar Egypte verkocht en buiten de zaak gesloten. En zij persoon kwam in de ijzers en tot de tijd toe dat Gods Woord kwam, heeft hem de rede des Heeren doorlouterd.

 

Broertje, laten ze u en mij erbij maar in de put stoppen, onze oudere broeders. Wij zijn dromendromers. De tijd kon weleens komen dat de Heere u verhoogt en hen aan uw voeten brengt. Doch ik houd maar eens op. We hopen tot een spoedig ziens. En na onze hartelijke groeten aan u en met elkaar,

 

 

Uw dienstwillige vriend,

 

J.H. Koster

 

 

————————————————————————————————————

 

 

Lees hier nog meer van zijn brieven gericht aan zijn vriend Jonker