Gijs Leune

Posted by admin | | zondag 26 april 2009 8:18 am

Alle 6 hoofdstukken in pdf :  klik hier

.

.

Gijs Leune    een getrouw ouderling 

 

Gijs Leune is ouderling in de hervormde gemeente van Zandwijk. Gijs is een geoefend kind van God, met gave des onderscheids. In Zandwijk staat een rechtzinnige dominee, die de gemeente bakert in het houden van Gods geboden, een leven van deugden en plichten. Zijn prediking komt hierop neer, dat als de uitwendige vruchten maar gezien worden in het leven, dat dát een kenmerkend bewijs is van een godvruchtig leven en voldoende om de hemel in te gaan. De dominee doet een constant beroep op de bedorven wil van de mens…

Gijs Leune moet tegen de godsdienstige stroom in roeien en wijst de dominee op zijn ondeugdelijke prediking. Gijs Leune wijst die prediking radicaal van de hand, want een leven van louter plichten en nauwgezetheid is een ondeugdelijke munt in de ogen van God. Gijs Leune weet het bevindelijk uit zijn eigen leven en ook weet hij zich gegrond in het onfeilbaar Woord van God. De dominee legt het geloof op als een wet. Gijs wijst die doe-het-zelf-leer met kracht van de hand. God houdt er geen werkheilige mensen op na, maar een ellendig en een arm volk, dat op Gods Naam betrouwt. Daarvoor moet je van dood levend gemaakt worden, als een goddeloze gerechtvaardigd worden en met Christus verenigd worden. Dat is in geen hoek geschied. Dat was Gijs Leune. Hij moest het zeggen, hij mocht het zeggen. Al die godsdienstige stemmen om hem het zwijgen op te leggen, hadden geen vat op de godvrezende en getrouwe Gijs Leune. Door bijzondere gebeurtenissen verandert er veel in Zandwijk…. Een actueel verhaal. De samenspraken in dit verhaal waren geschreven in een Veluws’  accent afkomstig uit het boerenleven. Vanwege de leesbaarheid hebben we dit een weinig willen aanpassen.

.

Gijs Leune – een getrouw ouderling : hoofdstuk I 

 

 

 

Hoofdstuk  II

 

 

De lente vaart voort naar de zomer. Mild en teer, met toch onstuimige kracht. Het overzonde landschap ligt er nu wijd en gul. Geel en groen verschieten de verre heuvels. Jong vee dartelt in de weiden. Het oudere graast, breed en zwaar in het malse gras, dat al dieper groen kleurt. De winter is voorbij gegaan en de lente vaart nu door mensenhart en boerenhof. Wijd hebben de bewoners van Zandwijk de deuren open gegooid. Zeepsoplucht hangt over de erven. Er is geschrobd en geboend in ieder huis. Je kunt het zien. Van binnen aan de tegels, die glimmen. Van buiten aan de schone gordijnen, die voor de ramen te glunderen hangen, blank en helder. Dat is het teken, dat de aanval op de roetaanslag aan zolder en wanden is geslaagd. Het teken van de schoonmaak. En óók een teken van de lente.

 

De kerk van Zandwijk is niet groot. Hij heeft een kleine spitse toren, zoals het een kleine kerk past. Die toren wijst naar boven. Dat doen immers alle kerktorens, dat hoort zo. Het heeft niets te betekenen. Maar Gijs Leune, die ouderling is, heeft eens tegen de dominee gezegd: “U neemt het te licht dominee, zoals die toren van ons naar boven wijst, zo moet u naar de diepte preken.” Dat was op de kerkenraad ‘in vertrouwen gezegd’. Maar een kerkenraad is niet altijd dicht. En zo is die vermaning, zo wonder van pas, tóch door een klein gaatje naar buiten gekomen. En niet meer te achterhalen. Een groot deel van de gemeente zei: “Gijs Leune is een lastig man en heeft altijd wat bijzonders.” En een klein deel der gemeente zei: “Daar mocht de dominee nu eens acht op geven. Die zeiden het met een zucht….wat een vat niet in heeft, dat komt er ook niet uit.” De dominee zei niets, en glimlachte maar. Maar die kleine toren, die heeft vanaf dat ogenblik een betekenis gekregen. Zij sprak rake taal in de gemeente. Dat heeft die Gijs Leune gedaan. Zondags is de kerk van Zandwijk vol, boordevol. Want ze zijn kerks, die Zandwijkers. Langs de paadjes en de wegen, tussen de akkers door, komen ze naar het huis des gebeds. Met opgeheven hoofd. Zo schuifelen ze naar de nauwe banken. En prompt doen ze er hun gebed. Want: ‘Zonder Mij kunt gij niets doen’, en dus bidden zij. Ze zingen de opgegeven psalm met lust en opgewektheid. Zoals het goede Christenen betaamt. Niet zo gerekt, maar vlotweg, in een vrolijk tempo… Hun harten zijn vol godsdienst. Twee dingen staan in hun leven vóórop. Eerst vragen ze: “Wat zegt God in Zijn Woord” en dán ook: “Hoe moet onze levenswandel zijn, daarmee overeenkomstig?” Hun dominee zal hen de weg wel wijzen. De mannen luisteren scherp toe…., de pruim achter hun kiezen. De vrouwen vouwen stil de handen en zitten met gebogen hoofd. De predikant is een rechtzinnig man. Dat is hun trots! Daarom dragen ze hem op handen. Zoals hun kerktoren betekenis kreeg, zo hebben hun armen en handen dat ook. Dat is óók door Gijs Leune gekomen. Die kerel, die altijd wat anders heeft. Maar Piet Vaase is ook niet mis. Op straat, vlak voor het huis van de notaris, ontmoeten ze elkaar. Na de morgengroet is Piet Vaase gaan spreken. “Gijs Leune”, heeft hij gezegd, “wat heeft ie van onze dominee te zeggen? Kan hij dan zijn hart bekijken?” “Nee Piet”, zei Gijs Leune, “maar zijn preek beluisteren, dat kan ik wel.” “Dat heb ik gehoord”, zei Piet. “Zoooo…?” vroeg Gijs Leune. Maar Piet was voorzichtig geweest en ging daar verder niet op in. Er werd nog steeds naar het lek gezocht. “Jij hebt altijd wat te zeggen, maar zeg me nu eens eerlijk, Gijs, Wat is er nu van onze gemeente en onze dominee te zeggen? Moet het nog fijner dan het hier is? Wat wil je dan toch?” “Zal ik jou eens wat zeggen, Piet,”  antwoordde Gijs Leune: “de handen van de vrouwen zijn samengevouwen in de schoot, en de hoofden die buigen als biezen, ….wat heeft God er aan? En de armen van de manslui hangen recht naar beneden, maar hun hoofden kijken te hoog… Da’s God niet naar de zin. Ik zeg je, veel godsdienst, maar een beetje van God. Ook in de preken. De vreze Gods wordt gemist.” Toen heeft Piet Vaase zijn teveel aan tabaksap naar de voeten van Gijs Leune gericht. Maar Gijs Leune is verder gestapt, zonder één woord meer te zeggen. ’t Was duidelijk genoeg geweest. Dat heeft die spuug wel bewezen. En zo zijn bij de toren ook nog de gebogen hoofden en de hangende armen gekomen, die in de gemeente van Zandwijk als een teken zijn geworden. Dat kwam door Gijs Leune. De dominee was goed. En zijn preken waren goed. En de gemeente was goed. Vanzelf…., daar mankeerde niets aan. Maar, die Gijs Leune, die deugde niet.

 

Elk jaar heeft 52 zondagen. Dat spreekt voor zichzelf. En zondags preekt de dominee. Dat spreekt ook vanzelf. Het een is een gevolg van het ander. Maar verleden week is er een zondag geweest, dat de dominee er niet was. Dat gebeurde zo zelden, dat de goede gemeente ervan ontstelde. De dominee was een rustig man, die bij zijn schapen bleef. Er moest dus wel een bijzondere reden zijn dat de herder zonder kennisgeving zijn kudde verlaten had. Plechtig zet zich de kerkenraad in de bank. Ouderling Verkoren geeft de psalm op. Hij zal het voorwerk dus doen. Maar wie zal de preek lezen? Een belangrijke vraag, die storend inwerkt op het ‘echte’ zingen. Gijs Leune zit vooraan bij het deurtje. Zijn gezicht is vuurrood. Hij zweet. Er worden blikken van verstandhouding gewisseld en in elkanders oren gefluisterd. Zo onder het zingen door. Als het tweede psalmvers bijna uit is, heeft de plechtige verwisseling plaats. Gijs Leune staat achter het katheder. Het lange naspel van het orgel geeft hem juist gelegenheid een slokje water te nemen. “Geliefde toehoorders” zo vangt de predikatie aan. De tekstwoorden luiden: “En ik zeg u, velen zullen menen in te gaan en zullen niet kunnen.” Gijs Leune leest een bevindelijke preek. Hij leest met duidelijke stem en legt de klemtoon correct, waar ze moet zijn. Hoor…hoor hoe hij leest: “gij vrome naamchristenen, die met uw belijdenis en uw Avondmaalsgang meent genoeg deksel te bezitten om u te dekken….gij gedoopten, die aan het uitrelijke teken meent genoeg te hebben. Bomen vol groene bladeren, maar de Heere zal onder die groene bladeren van schone schijn, de vruchten zoeken van waarachtige bekering, en vindt Hij ze niet, gewis met héél de vracht van uw bladeren wordt ge uitgeworpen.” Het overgrote deel van Zandwijk’s gemeente slaakte een zucht van verlichting, toen Gijs Leune tenslotte van de preek ‘Amen’ las. Het was ook om razend van te worden, dat die Gijs Leune nu las, en dan zo’n preek. Het kleine deel knikte tegen elkaar en wenste alle zondagen preeklezen. De kerkenraad bleef lang in de consistorie. Het is er heet aan toe gegaan. De koster heeft het precies gehoord. Dat was niet naar de gewoonte van de man. ’t Was een beste koster. Maar bij zoveel lawaai kun je zelfs een koster nieuwsgierig maken. Ouderling Verkoren zei: “Gijs Leune, je bent een kwaaie herdershond, die de kudde verscheurt.” Maar Gijs Leune zei: “Die preek was van vader Smijtegeld, die kan toch geen scheurmaker zijn?” Jij hebt die preek pas gelezen,” zei Verkoren. “Dat heb ik, maar jullie oren zitten dicht, al horende verstaan jullie niets meer.” Dat was het antwoord van Gijs Leune. “Die oude schrijvers zijn goed voor de kachel, en passen niet meer in deze tijd.” Dat laatste zei Hein Schor, de diaken. Toen heeft Gijs Leune niets meer gezegd. Dat deed hem zeer. De tranen persten de koene boer uit de ogen. Hij reikte toch de anderen de hand, maar die vrome armen bleven neerwaarts hangen en de koppen hieven zich hoog op. De teerling was geworpen. Gijs Leune werd uitgestoten. Hij stond alleen. Om der Waarheid wil.

 

Het land van Gijs Leune ligt in de luwte. Er gaat een zachte zuidenwind, die het gewas alleen wat heen en weer blaast. De heuvels laat hij onberoerd. Zacht ruist hij aan en streelt de zomen der akkers. De zon staat laag aan de hemel en de velden en bossen strekken zich glanzend tot aan de horizon. Gijs Leune loopt tussen zijn akkers. De laatste gebeurtenissen in de kerk hebben hem aangegrepen. Hij denkt aan de woorden van de psalmist: “Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende, maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.” Het gezaaide leeft naar de rijpheid toe. Maar eer de rijpheid is gekomen, waaien de noorden- en zuidenwinden over de velden. Daarvoor zijn de ploeg en de eg door de akker gegaan. Vandaag waait de zuidenwind. Dat geeft het bange hart van Gijs Leune weer nieuwe hoop. Zijn knieen raken de aarde en zijn grove handen houden z’n pet tegen z’n ogen: “Heere,” smeekt Gijs, “laat Uw winden in de hof Uwer kerk nog eens doorwaaien. Geef het wenen te ervaren en ook nog eens het gejuich om de vruchten.” Gijs Leune staat weer op de benen en wil verder gaan. “Leune!”  “Dominee, u hier?” zegt Leune. “Ik heb je gezocht, Leune. Als je het zaad der verbittering zaait, kun je toch geen goede vruchten verwachten, wel?” Rustig ziet Gijs Leune zijn dominee in de ogen. “Heb ik dan geen goed zaad gestrooid?”  “Alle zaad is niet geschikt voor dezelfde akker, Leune.” “Of de akker deugt niet voor het zaad, dominee.” De predikant toont zich korzelig, hij wil zich beheersen, maar dit lukt niet geheel. “Dan moest je een andere akker voor je zaad kiezen, Gijs Leune.” Er is stilte tussen die twee. Dominee prikt ietwat nerveus gaatjes in de wegberm met zijn stok. Hij voelt zich de mindere tegenover deze ouderling. Gijs Leune heeft zich hersteld van de slag, die hem trof….hij weet het nu zeker. Hij is in de gemeente niet meer gewenst. Dan legt Gijs Leune zijn hand op de schouder van de dominee en vastberaden, maar teer, als van de zuidenwind bewogen, zegt hij: “Een andere akker kiezen…, hoor eens dominee, als de boer een akker heeft, waaronder een oerplek zit, en hij zaait daarop, weet de dominee wat het gevolg er van is?”  Verwonderd kijkt de dominee op en récht in zijn ogen boren die van Gijs Leune. “Ik zal het u zeggen…., dan verdroogt en verdort al het gewas. De boer moet zijn akkers bewerken. Die oerplek moet doorgebroken worden en de ploeg moet er door en de kluiten moeten geëgd worden. Het moet er diep doorheen, eerder kan er niet gezaaid worden. Dan komen de vroege en de late regens. Dan kan er vrucht naar boven en naar beneden verwacht worden.” De dominee weet het, hij kent Gijs immers door en door. Die beelden van die stoere boer zullen nu als hamerslagen treffen. De dominee glimlacht als gebruikelijk en zegt….”prachtig Leune, ik wacht op de toepassing”  Gijs Leune doet, of hij dit niet hoort. “U moet uw akker bewerken, dominee. Ik denk dat er een oerplek onder de kerkakker van Zandwijk zit, en die moet doorgebroken worden en geploegd en geëgd worden, zodat de regendruppels erin kunnen. Dan pas kan u zaaien, dominee. Dat is het werk van Gods Heilige Geest, maar ik ben bang dat u me niet gelooft, want over die gangen hoor ik u niet….En die op zijn akker werkt, moet bukken, dominee, met de neus in het stof. Zie dominee, hier is een akker met koren en daar, ziet u er een met wortelen. ‘k Heb ze allebei nodig om te leven en houdt ze allebei in het oog om te oogsten. Het koren steekt de vruchten omhoog, maar de wortelen groeien naar de diepte. Ik moet het u zeggen dominee, hier in onze gemeente hebben we een pracht gezicht voor het oog, en we steken onze vruchten hoog op naar de hemel. Dat zaad ontkiemt op de oerplek van Zandwijk en is gauw gewassen, en die ijdele vruchten bieden ze God aan. U kent de gelijkenis toch wel, van het zaad dat op de steenachtige plaatsen viel, dominee? Maar de vruchten die in de grond groeien, in de diepte, daar zie je niks van en daar hoor je nooit van over. Begrijpt u het, dominee? Als God tegen u zegt: “de mens zal alleen bij brood niet leven, maar alle Woord wat uit de Mond Gods uitgaat.” Tegenwoordig praten ze van vitaminen, dominee. Het koren heeft andere vitaminen dan de wortelen, dominee. De gemeente krijgt geen enkele geestelijke vitamine van u toegediend, en daarom lijden wij honger…

Met zachte stem heeft Gijs Leune gesproken. Hij ging op dit ogenblik met de oude dichter: : “al gaande en al wenende.”

De dominee van Zandwijk is een geslagen man. Als de koude noordenwind van Gijs Leune zou hebben geblazen, dán zou hij wel een antwoord hebben. Vlijmscherp. Maar nu vanavond de zuidenwind Van Gods’ Geest het hart van Leune heeft beroerd, nu moet hij zwijgen. Het verzet woelt in zijn hart. “Leune, oordeelt niet, opdat gij geoordeeld wordt….”, zegt de dominee met ingehouden drift. “Ik oordeel niet, dominee, Gods Woord houdt tussen ons gericht. Wee de herders, zegt ons dat Woord, u weet het toch wel, nietwaar…?” “Leune, u staat alleen.” “Da’s mis dominee, want er zijn nog meer van die hongerlijders in onze gemeente.” “Geeft gij hun dan te eten,” zegt de dominee, doelend op het woord van Christus tot Zijn discipelen. “U bedoelt….Gijs Leune, gaat heen en wordt warm?” De dominee zucht en gramstorig berst het er uit: “Als je het zo wilt opvatten, goed. Ik moet niets van dat och- en dat moch-volk hebben, Leune, jullie kijken altijd zwart. De roemtaal ontbreekt. Ik denk, dat je teveel in de modder van je wortelakker wroet, maar denk erom man, je hebt ook altijd vuile handen.” Gijs Leune kan niet kwaad worden vanavond en rustig zegt hij zijn antwoord op :

 

’t Is de HEER’, die ’t recht der armen, der verdrukten gelden doet;

Die, uit liefderijk erbarmen, hongerigen mild’lijk voedt;

Die gevang’nen vrijheid schenkt, en aan hun ellende denkt.

 

’t Is de HEER’, Wiens mededogen, blinden schenkt het lief’lijk licht;

Wie in ’t stof lag neergebogen, wordt door Hem weer opgericht.

God, die lust in waarheid heeft, mint hem, die rechtvaardig leeft.

 

“Hoort u het dominee?” honger en voeding; gevangenis en vrijheid; blinden en licht; nedergebogen en opgericht; wenen en juichen. En wanneer dat och- en moch-volk dan weer eens verwaardigd wordt de schoven met gejuich in de schuren te dragen, dan worden die vuile wortelhanden vanzelf schoon. Maar u werkt anders dan God. Jullie eten en daarna hebben jullie nog honger. Jullie praten over de vrijheid maar jullie zitten in de gevangenis. En jullie lopen altijd met het hoofd omhoog geheven, maar weten niet wat bukken is.” De dominee wandelt op en neer langs de akker. Hij ziet spierwit. Met grote moeite moet hij zich beheersen. Dan blijft hij weer van Gijs Leune staan en zegt: “Leune, jij en Jan Derks zijn de twee uitersten van het dorp.” Maar Gijs Leune wijkt geen duimbreed. Om der waarheid wil. “Twee uitersten zoeken elkaar. U weet toch wel dominee, daar preekt u meestal alleen met Kerstfeest over. Dan moet je wel van Boven naar beneden preken. Maar verder in het jaar preekt u eerder van beneden naar boven, en de dood in het leven. Wie weet wat God met die twee uitersten van Zandwijk nog voor heeft.” “Je wordt sarcastisch, Leune,” zegt de dominee klagelijk. “Ja, het loopt verkeerd dominee, we moesten maar eens een eind aan ons gesprek maken. Kijk naar de zon, hij gaat al langzaam zakken, en voor ons wordt het ook zachtjes aan tijd. Laten we maar niet beginnen te vragen naar de ware kenmerken van de Kerk en met al dat veronderstelde wedergeboorte-gedoe, het geeft toch allemaal maar narigheid. Dominee, we verschillen hemelsbreed, maar God mocht ons allebei, de laagste plek op aarde doen innemen. Met onze neuzen in het stof, dan zullen we elkander veel beter gaan verstaan. Zeg uw vrouw maar gedag van me.” Met inspanning van al zijn krachten beheerst de dominee zich en neemt schijnbaar rustig de hem toegestoken hand aan. “Goedenavond, Leune.” “Goedenavond, dominee.” Zo gaan ze, ieder zijns weegs.

 

Gijs Leune weet nu wat hem te doen staat. Zo kon het niet langer. Men wilde van hem af, dat was duidelijk. Innerlijk beroerd staat Gijs Leune nu bij zijn hooischelf. De torenklok slaat negen lichte slagen. In die kerk is hij geboren en getogen. In die kerk daar heeft God hem in het hart gegrepen. Daar heeft hem dominee Versluis meegenomen naar de grazige weiden van het heilig Evangelie. En diep ingeleid in Gods geheimenissen. Dat was een gezonden knecht Gods. Eén die Zijn boodschap bracht. Er waren er nog die God vreesden. Maar ook velen van hen bleven thuis. Ambtshalve moest Gijs Leune hen vermanen, maar als hij het zeggen moest, zat er een brok in zijn keel en de woorden konden er niet uit. Dan keek dat volk van God hem aan en die ogen spraken zonder woorden: “Gijs Leune, moet u dat tegen ons zeggen, zou u niet beter moeten weten?” Maar kerkrechtelijk zie je, dan had Gijs Leune gelijk. Gijs Leune heeft zijn strijd gestreden in die kerk. Vanavond is de laatste slag geslagen. De banier van de Waarheid heeft hij onbesmet bewaard. Hij had de zuidenwind mee. Maar nu”Gijs Leune heeft ook aan zijn gezin te denken. Geen onkerkelijke gang, dat kan bij Gijs Leune niet. Zo dikwijls heeft men hem gezegd, “Gijs, ga die rommel uit.”  Maar de kerk is voor Gijs geen rommel….’t Is hem de instelling Gods. Dát staat vast. Menigmaal heeft hij tot God geroepen vanuit de nood van zijn arme ziel: “Heere, wijst u mij de weg. Ik heb geen licht en op een pad zonder licht kan ik niet gaan?” Mensen konden hem de weg niet wijzen, dat kon alleen God doen. Gijs Leune weent. Om de breuke der kerk. Hij buigt zijn knieën en loopt God aan. De zuidenwind van Gods Geest beroert zijn hart diep: “hoor….als een waterstroom zwelt zijn roep aan. “Heere, als U op mij ziet en op de kerk, O God, dan is het alles kwijt. Maar de kerk ligt toch niet vast in de aarde, maar in U. Ach Heere, U heeft alles gehoord en gezien. U bent overal bij geweest. Wil om Uws Naams wil eens zeggen, wat deze arme aardworm nu moet doen. Wil u licht en waarheid in mijn hart zenden en in de harten van de waarlijk naar U hongerende Zandwijkers, en in ons dorp nog een pad maken waar geen pad is. Heere, dat kunt U….”  Gijs Leune weet nu niet meer dat hij bij de hooischelf ligt. Hij pleit op ’s Heeren trouw voor Zandwijks’ kerk. Door lucht en wolken breekt het gebed door. En de grote Herder der schapen waakt over de Zijnen. Hij zal zijn schapen niet begeven noch verlaten, nu niet en straks niet, als de grote verdrukking komt…. Hij blijft met hen tot aan het einde der wereld. Dán zijn ze bij Hem, voor altijd. Dat weet Gijs Leune als hij opstaat van zijn knieën. Het is al donker om hem heen, maar in zijn ziel is het licht. ’t Is in ’s Heeren handen.

 

Die avond nog schrijft Gijs Leune een korte brief….als hij er aan toe is, ligt hij even de pen op……ga je mee moeder, zegt hij tegen Klaasje Beunder, zijn echtgenote. “Ik ga mee”, zegt ze kort en krachtig. Dan kijkt Gijs Leune zijn dochters aan. “Gerretje en Dieneke, jullie zij al hele meiden, wat doen jullie?” Ze zijn lid van de gemeente, maar vader houdt niet van dwang en weet tactisch op te treden. Gerretje kijkt Dieneke aan, dan lachen ze beiden….”natuurlijk gaan we mee, da’s nogal wiedes.” Als God een pad maakt, kun je er op gaan.

 

Daar staan ze. Piet Vaase, Verkoren, en boer Horst van ’t Kraaiennest. Die drie. “Zo, zo, Verkoren, dus eindelijk is die lastpost gegaan.” “Ja jongen, hij heeft de kerk een schop gegeven en zichzelf van het Lichaam van Christus losgescheurd,” antwoord Verkoren. Verkoren zucht diep, vanwege de ernst. “ ‘k Had het allang zien aankomen. Wat zullen de gevolgen zijn, Verkoren?” “Misschien gaan er nog meer van die dompers met hem mee.” “ ’t Is schoonmaaktijd,” zegt Piet Vaase, “mijn vrouw is al klaar met de meesten op het dorp. Dan nu ook de kerk maar een keer goed uitgeboend. Die lui zijn als roet….zwart en besmettelijk.” Boer Horst draait zich een halve slag om naar Verkoren….Piet Vaase geeft hij geen blik. Dan haalt hij lang aan zijn pijp, alsof hij een rookgordijn zal gaan leggen….en zegt kalm: “Verkoren, reken mij dan ook voortaan maar bij dat roet”….Dan gaat hij heen naar zijn erf. Er is gemeenschap der heiligen op aarde, en straks volmaakt in de Hemel. Zo is er schoonmaak gehouden in de kerk van Zandwijk. Zij blinkt en ze glimt. Zij is een lust voor het oog. En de toren wijst naar boven, en de dominee glimlacht. Het is vandaag een teken van de schoonmaak. Maar of het óók een teken van de lente is?

 

Gijs Leune – een getrouw ouderling : hoofdstuk III

.

Gijs Leune – een getrouw ouderling : hoofdstuk IV

.

Gijs Leune – een getrouw ouderling : hoofdstuk V

.

Gijs Leune – een getrouw ouderling : hoofdstuk VI