John Bunyan

Posted by admin | | zaterdag 25 oktober 2008 10:42 am

 Uit het leven van John Bunyan

 

Alle werken van John Bunyan

.

John Bunyan over het recht Bijbels gebruik van de Heilige Doop

 

Eens christenreize naar de eeuwigheid – John Bunyan

 

De christinnereis naar de eeuwigheid – John Bunyan

 

De heilige oorlog    John Bunyan

 

Korte citaten van John Bunyan

 

Levensbeschrijving van John Bunyan

 

 

 

HOE CHRISTUS DE ONZE WORDT, OF DOOR WELKE MIDDELEN DEZE OF GENE MENS DOOR HEM HET VOORRECHT HEEFT OM NU EN IN DEN GROTEN OORDEELSDAG RECHTVAARDIG VOOR GOD TE STAAN

 

BUNYAN OVER DE RECHTVAARDIGMAKING

1. Ik geloof, dat wij in ons zelven zondige schepselen zijn, dat gene goede dingen door ons gedaan, de toerekening der gerechtigheid van Jezus Christus kunnen teweegbrengen. Maar dat de toerekening daarvan een daad der genade is, een vrije gift die buiten onze verdienste ligt. ‘En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is.’ Romeinen 3:24 en 5:17. ‘Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus.’ 2 Timotheus 1:9.

 

2. Ik geloof ook, dat de macht der toerekenende gerechtigheid alleen in God door Christus woont, en wel:

 

1. Omdat de zonde de overtreding der wet is.

2. Omdat de ziel die gezondigd heeft Zijn schepsel is en de rechtvaardigheid ook de Zijne en de Zijne alleen is. ‘Gelijk ook David den mens zalig spreekt, welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken, zeggende: ‘zalig zijn zij, welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn’, ‘zalig is de man, welke de Heere de zonde niet toerekent.’ Romeinen 4:6-8. Van hier dat wij wederom lezen: ‘Zij zullen de gedachtenis der grootheid uwer goedheid overvloedig uitstorten, en zij zullen uwe gerechtigheid met gejuich verkondigen.’ Psalm 145:7. ‘Want Hij zegt tot Mozes: In zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben. Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermen. den Gods.’ Romeinen 9:15-16.

 

3. Ik geloof dat het aanbod dezer gerechtigheid zoals wij het in het Evangelie vinden, door het geloof moet worden aangenomen, waar wij in ons eigen oog nog zondaren zijn. ‘Ik, ellendig mens! wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere.’ Romeinen 7:24-25. ‘Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.’ Handelingen 16:31. Het evangelie wordt onder alle volkeren verkondigd tot gehoorzaamheid des geloofs. ‘En worden om niet gerechtvaardigd, uit zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is: welken God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijne rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn, onder de verdraagzaamheid Gods, tot een betoning van Zijne rechtvaardigheid in dezen tegenwoordige tijd, opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende degenen, die uit het geloof van Jezus is.’ Romeinen 3:24-26. ‘Zo zij u dan bekend, mannen broeders! Dat door dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt, en dat van alles, waarvan gij niet kon gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door dezen een iegelijk, die gelooft, gerechtvaardigd wordt, ‘ Handelingen 13:38-39.

 

4. Ik geloof dat dit geloof, waar het betrekking heeft op de toerekening dezer rechtvaardigheid tot rechtvaardigmaking voor God, zich in zulke daden openbaart, die zuiver betrekking hebben op een aanbod van een gave. Het ontvangt, het neemt aan, het omhelst, het vertrouwt. ‘Maar zo velen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk, die in Zijnen naam geloven.’ Johannes 1:12. ‘Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.’ 1 Timotheus 1:15 en Hebreeën 11:13. ‘In welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het evangelie uwer zaligheid gehoord hebt, in welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte.’ Efeziërs 1:13. Ik geloof derhalve, dat ik met betrekking tot mijne rechtvaardigmaking van den vloek der wet uit en van mij zelven onbekwaam ben om die gerechtigheid aan te nemen en te omhelzen, die reeds teweeg is gebracht door-en opgesloten ligt in de daden en in het lijden van Christus. Het is het geloof daarin, en dat alleen, dat een zondaar van den vloek der wet voor Gods aangezicht kan rechtvaardigen.

 

5. Ik geloof, dat het geloof, dat zo handelt alleen in diegenen gevonden wordt, in wie de Geest van God met Zijne kracht werkt, daar alle anderen vreesachtig en ongelovig zijn om hierop hun zielen in de eeuwigheid te wagen. En hierom wordt het genoemd het geloof, dat gewrocht wordt door de alles heerlijke en grote macht van God, het geloof der werking Gods. En het is hierom, dat van anderen gezegd wordt, dat zij vreesachtig en ongelovig zijn, dezulken en alle andere goddeloze zondaars moeten hun deel hebben in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer. Efeziers 1:18-19, Colossenzen 2:12, Efeziërs 2:8, Filippenzen 1:19, Openbaring 21:8.

 

6. Ik geloof dat dit geloof in gene anderen werkt dan in die, welke van voor de grondlegging der wereld tot de eeuwige heerlijkheid bestemd zijn. ‘En er geloofden zo velen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven.’ Handelingen 13:48. ‘Opdat Hij zou bekend maken den rijkdom zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid, ‘ Romeinen 9:23. ‘Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden, zonder ophouden gedenkende het werk uws geloofs, en den arbeid der liefde, en de verdraagzaamheid der hoop, op onzen Heere Jezus Christus, van onzen God en Vader, wetende, geliefde broeders! Uwe verkiezing van God, ‘ 1 Thessalonicenzen 1:2-4. Maar van de overigen zegt Hij: ‘Gijlieden gelooft niet, want gij zijt niet van mijne schapen, gelijk Ik u gezegd heb, ‘ Johannes 10:26., welke laatste woorden terugzien op het 16e vers, dat spreekt over de uitverkiezing Gods. ‘Daarom konden zij niet geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft: Hij heeft hun ogen verblind, en hun hart verhard, opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en Ik hen geneze.’ Johannes 12:39-40.