Wandelende bomen

Posted by admin | | maandag 16 mei 2011 10:43 am

Artikel in pdf – klik hier

 

En Hij kwam te Bethsaida; en zij brachten tot Hem een blinde, en baden Hem, dat Hij hem aanraakte. En de hand des blinden genomen hebbende, leidde Hij hem uit buiten het vlek, en spoog in zijn ogen, en legde de handen op hem, en vraagde hem, of hij iets zag. En hij, opziende, zeide: Ik zie de mensen, want ik zie hen, als bomen, wandelen. Daarna legde Hij de handen wederom op zijn ogen, en deed hem opzien. En hij werd hersteld, en zag hen allen ver en klaar, Markus 8 vers 22-25.

 

Met kanttekening 23 hierbij:

 

wederom op zijn ogen

Christus kon dezen blinde wel dadelijk genezen hebben, gelijk Hij op andere tijden gedaan heeft, maar het schijnt dat Hij zulks alhier allengskens heeft willen doen, om af te beelden dat onze geestelijke verlichting allengskens meer en meer geschiedt.

 

 

Geliefde lezer, het is omtrent deze tijd ongeveer twee jaar geleden dat ik met het evangelisatiewerk via m’n website begonnen ben, en het is inmiddels bijna drie geleden dat den Heere me uit de heersende dwalingen genadig wilde verlossen. Dat is onderscheid waar geen onderscheid is. Omstreeks drie jaar geleden kreeg ik nader licht over ontvangen genade, in een zeer wonderlijke weg. Op mijn 37e levensjaar is het geschiedt dat ik van de heerschappij der duisternis ben overgezet in de heerschappij der genade Christi. Hoe zeer liefelijk heeft den Heere dit daarna keer op keer willen bevestigen, maar ik verstond maar niet wat daar geschiedt was. Ik was geestelijk gelijk die blinde uit deze tekstwoorden. Mijn ogen waren geopend, maar ik zag de mensen als bomen wandelen. Ik had een zielsbevindelijke kennis aan de benodigde zaken. Ik wist hoe ik was afgesneden en verloren ging, maar had ook kennis aan de vrede Gods die toen in mijn ziel door de liefde werd uitgestort. Ik wist hoe ik door het geloof tot Mijn lieve Zaligmaker heb mogen gaan. Maar ik kon de doorleefde zaken niet benoemen vanuit het Woord. Ik zag de zaken nog als wazige bomen door elkaar heen wandelen, lezer. De meubels stonden er, maar moesten nog op hun plaats gezet worden. De garderobe hing in de huiskamer, en de eettafel stond in de gang. Als u begrijpt wat ik bedoel te zeggen. Het Koninkrijk Gods is niet gelegen in opgeblazen woorden, maar in kracht. Hier had ik kennis aan, maar ik kon dit niet verklaren. Drie jaar lang liep ik met een schreeuw in mijn hart over de wereld, over wie mij toch eens verklaren zou. Drie jaar lang was ik een raadsel voor mezelf. Drie jaar lang heb ik over deze dingen naar God geweend: “Heere, wie ben ik toch, en wat is daar toch geschiedt?” Waar waren de mannen die mij konden onderwijzen in de dingen die ik uit vrije genade om niet ontvangen had? Ik kwam weleens bij het geoefende volk, maar die konden me ook niet helpen. Velen van hen waren wijze maagden die met open ogen langzaam in slaap waren gesust door de heersende dwalingen. Zij waren sterk beïnvloed geworden door leringen die dienstbaren in vrijheid zet, en Gods verloste volk in de banden der dienstbaarheid dreef. En vanuit deze dwalingen probeerden zij me tot een hand en voet te zijn. Tot het moment dat de Heere Jezus het behaagde Zijn handen nogmaals zeer liefelijk op mijn geopende ogen te leggen. Welk een zegen was dat, lezer. Ik ben in drie jaar niet geheel ongetroost gebleven, maar toe pas kreeg ik werkelijk licht uit den Hemel over ontvangen genade. Toen pas kon ik de meubels (in mijn hart) op de goede plaats zetten. En vanaf die tijd ben ik openlijk van mijn lieve Borg en Zaligmaker gaan getuigen, waardoor velen me begonnen te haten. Wat heb ik gemerkt dat de duisternis het licht van Jezus Christus niet verdragen kan. Ik heb veel mensen ontmoet die weleens over de Heere Jezus spraken, die echter nog met hun eerste man getrouwd waren. Ze spraken vanuit de hebbelijkheid over Zijn volbrachte werk, terwijl ze zelf nog niet aan hun eigen werken voor God gestorven waren, Gal. 2:19-20. God had door Zijn gebod hun zonden wel bekend en daardoor die zonden levend gemaakt, maar nog nooit waren zij gestorven aan de eis der wet tot een volkomen betaling. Zo kreeg ik meer en meer te zien dar er vele stervenden waren, maar helaas werkelijk weinig (geestelijk) gestorven zielen, Rom. 6:7-8. Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij. Dat kenden zij niet, en dat is toch hetgeen waar het om gaat, lezer. Want als wij zelf nog een beetje leven, kan Christus ons Leven niet zijn. Hij is immers geen halve Zaligmaker, en schenkt nog minder helpende genade. Dat waren deze mensen zich ook wel bewust, maar als je ze hoorde spreken dan kwam de doodslucht je tegemoet. De lucht van dienstbaarheid, de lucht van moeten en niet kunnen, de lucht van geloof jij het van mij dan geloof ik het van jou. Maar je moet er maar in zitten, lezer. Wie zal je er uit kunnen verlossen, dan God alleen? Hoe kan men pas overtuigde zielen niet verkeerd bakeren. Welk een ophouders zijn dit niet op de vluchtweg tot de smalle Poort die tot het leven leidt. Zo is het mij ook vergaan, lezer.

 

Op mijn 22e levensjaar kreeg ik de eerste slag naar binnen. Zondagsavonds in de oude kerk gaf de dominee een versje op, waardoor God Zijn heilig gebod der wet in mijn verdorven ziel kwam af te roepen. Ik kreeg met kracht te zien hoe ik gezondigd had tegen de eerste en tweede tafel van Gods heilige wet. Ik was een hater van God en van m’n naasten. Ik boog m’n hoofd en kon niet meer ophouden met wenen. Ik werd gevoerd met smeking en geween, en durfde mijn hoofd niet meer op te heffen. Ik had gezondigd tegen een heilig en goeddoend God in de hemel. Het was of God door Zijn heilige wet in Zijn majesteit en heiligheid naast me kwam te staan. Door deze heilige wet werd ik doorschenen. Hij liet me zien wie ik was, en tegelijk wie ik wezen moest voor God. Daar zat ik met zondebevlekte handen voor mijn ogen die zoveel kwaad hadden gezien. Ja lezer, in de majesteit Gods zien wij onze onheiligheid, en in Zijn rechtvaardigheid zien wij onze ongerechtigheden voor God. Na de dienst ben ik naar huis gegaan, en heb toen voor het eerst in m’n leven een gebedje gedaan. Ik heb het voor God uitgeschreeuwd wie ik was, en of ik nog bekeerd kon worden. Zou er nog genade wezen, voor zo een als ik was? Ja lezer, God had de eeuwigheid bij mij toen in de tijd gebracht. Sterven werd God ontmoeten, en dat kon ik niet. Toen kwam er een tijd dat ik m’n bedje dagelijks nat maakte met m’n tranen. Ik probeerde m’n leven op te knappen, maar het werd almaar slechter. Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? (Rom. 2:4)

 

Hierin heb ik 15 jaar gelopen. Een tijd dat het mijn lust werd om naar de kerk te gaan, hoewel ik met weinig onderscheid kon luisteren. Het enige wat ik toen hoorde was mijn oordeel. Vaak ging ik zonder enige hoop wenend de kerk uit. Hoevelen hebben mij in deze tijd niet de handen opgelegd, en gezegd: “Zalig zijn die treuren….etc”. En als je dat honderd keer gehoord hebt, dan ga je er tenslotte nog waarde aan hechten ook. Want door wie werden deze dingen gezegd? Vaak door mensen voor wie ik achting had. Maar wat was ik in veel dingen nog blind, lezer. Vanuit dit verkeerde onderwijs begon ik mezelf weleens te vertroosten vanuit de Psalmen. Soms kwamen er weleens liefelijke zaken tot me, die mij eigenlijk niet toekwamen. Toch kon ik met al deze dingen de ware rust en vrede niet vinden. Na 10 jaar werd ik van deze valse vertroostingen ontledigd, en kreeg ik een Christusgemis. Ik kreeg een zeer liefelijke heenwijzing in Hem, Die alleen de Weg, de Waarheid en het Leven is, voor zielen die de weg niet meer weten en het leven bij zichzelf niet kunnen vinden. Toen heb ik gedurende vijf jaar in de kerk gezeten, dat als toen Christus in Zijn lijden werd voor geschilderd, men mij kon wassen in m’n tranen. Dan kwam ik wenend de kerk uit, innerlijk uitschreeuwende: “Geef me die Jezus of ik sterf”. Wanneer ik weleens ergens kwam, en men begon daar over de Heere Jezus te spreken dan verbrak mijn gemoed en droop mijn oog. Maar ik kon maar niet bij Hem komen. Dat de reden van mijn doodstaat nog moest worden weggenomen gevoelde ik wel, want ik moest met God verzoend worden. Maar wist niet hoe. Dat dit door Zijn (geestelijke) kruisdood moest gaan, daar had ik nog nooit van gehoord. Tot de dag dat God mij dit ging openbaren door persoonlijke ondervinding. Dat was op mijn 37e levensjaar op een zondag in Januari. Daar trok God mij in Zijn hemels gericht, en werd mij Christus zeer liefelijk voorgehouden door Psalm 32: “Welzalig hij wiens zonden zijn vergeven…., die van de straf voor eeuwig is ontheven”. Door deze Psalm werd ik middels een onhoudbare nood overtuigd van mijn bedreven zonden, dat ik in Hem wezenlijk nog nooit geloofd had, en van gerechtigheid en oordeel, Joh. 16:8-11. Daar nam Gods Geest het uit Zijn heilige wet en verkondigde mij deze Psalm tot vervloeking en verdoemenis, waardoor het als deze spiegel in mijn geestelijke oren klonk: “Rampzalig hij wiens zonden NIET vergeven zijn…. Die zal van de eeuwige straf niet ontheven worden”. Geliefde lezer, wanneer een ziel dit overkomt dan weet hij niet meer waar hij is, omdat hij daar (geestelijk) alleen oog in oog met God staat. Gods heilige wet eiste daar in mij een vergelding, dat is een vereffening of genoegdoening omtrent mijn bedreven zonden. Wie zal de nood kunnen omschrijven waarin ik toen werd gebracht? God kwam mij daar toen geheel te doorschijnen met Zijn heilige wet, waardoor ik binnenste buiten werd gekeerd. Ik lag daar als een zwarte zondaar wenend voor God. Welk een hartelijk berouw kreeg ik daar over mijn schuld en zonden. En in dit intense berouw kreeg ik mijn schuld en oordeel te mijnen. In een vloed van tranen ging ik verloren voor God, met een laatste noodschreeuw om redding. Ik kon niet meer betalen wat God door Zijn heilige wet in mij kwam op te eisen. Ik werd overbogen om met Jona gewillig overboord geworpen te worden. Al wenend viel ik (geestelijk) in de golven van Gods gramschap en toorn omtrent mijn bedreven zonden, en vond daar in die golven een Vis tot behoudenis. Deze grote Vis, welk was Jezus Christus en Dien gekruist, slokte mij in, waardoor ik één Lichaam met Hem werd. Daar werden mijn overtredingen veroordeeld in Zijn vlees. Waarop ik het Avondmaal des Heeren in de buik van deze Vis mocht houden, en Hij me zeer liefelijk kwam te zeggen: “Neemt, eet, dit is Mijn Lichaam…” Daar mocht ik al wenende eten van Zijn Lichaam, lezer. Bedenkende wat het Hem had gekost. Deze droefheid en dit berouw was dieper, want hier kreeg ik in te leven dat ik ook gezondigd had tegen Zijn zondaarsliefde. Ik kan werkelijk niet beschrijven welk een liefde ik daar ondervonden heb. Daar zijn mijn woorden te arm voor. Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn, Hooglied 1:2. Daar begon mijn aardse tabernakeltje te schudden. Daar daalde de Hemel af in de moordspelonk van mijn verloren bestaan voor God. Daar kwam Prins Immanuel aangereden met Zijn kapiteins, geloof, hoop en liefde. Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre, dat tussen mijn borsten vernacht, Hooglied 1:13. Daar begon de mirre tussen mijn borsten te druipen vanwege Zijn inkomst. Dat was een bittere maar ook zoete geur. Het bittere wees op Zijn gewillig lijden, en het zoet wees op Zijn zondaarsliefde jegens mij. Ja lezer, daar ligt een zondaar verslonden in Zijn Middelaarsarmen. In deze gevoelige vrede met God heb ik nog lange tijd mogen wandelen.

 

Hoewel ik deze kostelijke zaken zielsbevindelijk ondervonden had, kon ik deze dingen echter nog niet op zakelijke wijze verklaren. Niet voor mezelf, en nog minder aan anderen. De Heere had hier op een geestelijke wijze mijn zielsogen geopend, gelijk bij de aardse genezing van die blinde te Bethsaida, waardoor ik de doorleefde zaken meestentijds (figuurlijk gesproken) als bomen zag wandelen. Ik miste een heldere blik op de juistheid en betekenis van de doorleefde zaken. Wanneer ik dit schrijf moet ik denken aan John Warburton. Hoe is hij kort na zijn verlossing niet aangevochten geworden door de vormengodsdienst? Waardoor hij bij tijden in ernstige vertwijfelingen terecht kwam. Pas jaren later, toen hij een weinig was opgewassen in de kennisse Gods, kon hij z’n bekering in zijn boek “Weldadigheden van een Verbondsgod” op een zakelijke wijze verklaren. Tot lering en stichting voor anderen. Daarom, broeders, benaarstigt u te meer, om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen, 2 Petrus 1:10. De kanttekenaren merken hierbij op, dat is vastmaken (niet ten opzichte van God) maar ten opzichte van onszelf. De gebroeders Erskine spraken vanuit dit kader daarom weleens over de zekerheid des geloofs en de zekerheid des verstands, en soms denk ik weleens dat Alexander Comrie precies hetzelfde bedoeld heeft te zeggen met zijn filosofie over de zgn. habitus en actus des geloofs. Wanneer dan een ziel zijn roeping en verkiezing ten opzichte van zichzelf vast heeft mogen maken, naar 2 Petrus 1:10, dan heeft hij licht over geschonken genade ontvangen. Dan is hij door oefening en beproeving (door schade en schande) opgewassen van een kind tot een jongeling in de genade. Een kind in de genade weet dus met bewustheid wat daar is geschiedt, maar mist de woorden van een jongeling en/of vader in de  genade om deze dingen op een zakelijke wijze uiteen te kunnen zetten. Vandaar dat de apostelen hun gemeenten waarschuwden geen beginnelingen in de genade als opzieners aan te stellen. Zo hebt dan acht op uzelven en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de Gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed, Hand. 20:28, 1 Tim. 3:2.

 

Waar zijn wij dan in onze tijd van verwereldlijking en kerkscheuringen gebleven, lezer? Waar zijn de mannen in onze kerken die zwakgelovigen sterken, de kranken helen, het gebrokene verbinden, en het verlorene zoeken? Nee niets van dat al, want ze heersen over hen met strengheid en met hardigheid, lees Ezechiël 34. Van de meesten die als opzieners in onze kerken zijn aangesteld, kan niet eens gezegd worden dat het geboren kinderen in de genade Christi zijn. Laat staan dat ze een weinig hebben mogen opwassen om anderen in de gemeenten tot een hand en voet te zijn. Als er geen goud meer is, dan nemen ze zilver, en als er geen zilver meer is dan nemen ze koper, om ten laatste met ijzer te eindigen. Wezenlijk precies het omgekeerde ten opzichte van de inhoud van de woorden door de profeet Jesaja gepredikt, lees in Jes. 60:17. Kijk lezer, dat is nu een oordeel in het oordeel wanneer God het toelaat dat wij onze eigen kerken gaan bouwen, waar de dood over het leven heerst en het farizeïsme zegeviert. Omdat men zelf het geschonken leven uit Christus nog mist, is men uiteindelijk begonnen het leven vanuit de overtuiging der wet te leren. Maar dat het gebod der wet, dat hen voor de val ten leven was, hetzelve hen ten dood bevonden is, daar hoor je ze niet over! Daarom preken ze de dienstbaren in vrijheid en drijven ze Gods verloste volk weer terug onder de dienstbaarheden der wet. Wie zal begrijpen wat ik hiermee bedoel te zeggen. Wie zal deze laaghangende oordelen over NL opmerken, lezer. God wordt van Zijn eer beroofd, omdat door deze valse leringen niet al Gods deugden verheerlijkt worden, de kroonrechten van Christus worden op de straten geworpen, en Zijn lieve volk wordt de gevoelige vrede en vrijheid ontnomen. Hoevelen van Gods lieve verloste volk zijn door deze leugenleringen uit de hel niet in verwarring gekomen? (1 Kor. 14:33) Tot hen roep ik het uit met de woorden van de apostel Paulus in zijn Galatenbrief: “O gij uitzinnig volk des Heeren, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde? Dit alleen wil ik van u leren: hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? Zijt gij zo uitzinnig? Daar gij met den Geest begonnen zijt, voleindigt gij nu met het vlees? Hebt gij zoveel tevergeefs geleden? Indien maar ook tevergeefs! Die u dan den Geest verleent, en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs?”

 

Ja lezer, zo wees den Heere me op steeds meer dingen waar voorheen mijn ogen voor gesloten waren. God liet me dingen zien die ik nog nooit gezien had. Dingen waar ik nimmer bij stil heb gestaan, en (achteraf bezien) toch veel last en leed van heb gehad. Ik merkte sommige dingen wel, maar wist niet wat ik ervan moest denken, en kon het nog minder een naam geven. Ook deze dingen waren voor mij persoonlijk wazige wandelende bomen. Wat is het hierin toch een waarheid dat, wie van God meer kennis mag vergaderen, ook altijd smart en eenzaamheid vermeerdert. Tegelijkertijd kreeg ik ook de toestand van land en volk een weinig in te leven. Wat heb ik geweend over de toestand van ons land, wat was er overgebleven van het geschonken licht der reformatie wat in de middelijke weg door Guido de Bres en Petrus Datheen naar Nederland verspreidt is geworden? Nederland werd toen ook wel het Israel van het westen genoemd. Maar dat is nu niet meer. Nederland is niet waakzaam geweest, en is langzaam maar zeker in slaap gewiegd door de halve leugens, ingeblazen door de vorst der duisternis. Daarbij wordt Nederland nu door velen de vloekende natie genoemd. Tot die schandvlek der natiën behoren u en ik ook, lezer. Wat in veel landen nog verboden is, wordt in ons Nederland al jarenlang gedoogd. Nederland is een voorloper geworden omtrent het tolereren en gedogen van de zonde van homoseksualiteit, abortus provocatus en euthanasie. Ons Nederland met zulk een wonderlijke vaderlandse geschiedenis, is afgegleden en verworden tot een cultuur van vormengodsdienst. Velen gaan op in de vorm, maar weten niets meer van de inhoud. Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Wie God en Zijn Woord verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Hierbij is de grootste smart dat die door slechts weinigen worden ingeleefd. Namelijk de vele leugens waardoor velen met een ingebeelde hemel naar de hel worden gesleept. Dat zijn dingen die de meesten niet opmerken. Kijk, wanneer er jaarlijks 30.000 ongeboren kinderen met een ziel voor de eeuwigheid worden vermoord, dan verschrikt dat de meesten van ons. Maar wanneer we door God met een dwaling geslagen zijn, die we tenslotte zijn gaan geloven, dan zijn we daarbij ook geslagen met geestelijke blindheid. Vergelijk dit met de leugens van Nazi Duitsland waarmee ze vele Joden naar de vernietigingskampen hebben gelokt en gedreven. Slechts enkelen lieten zich waarschuwen, en zijn ontkomen. Of vergelijk het met de vele woekerpolissen die de laatste decennia in NL op goed vertrouwen zijn afgesloten, waar de meesten van ons bedrogen mee zijn uitgekomen. Vergelijk het met de verkiezingstijd waarin veel beloften worden gedaan, die maar zelden worden waar gemaakt. Geliefde lezer, laat u toch niet bedriegen door de vele valse leraren. U heeft maar ene ziel voor de eeuwigheid. Straks staat u bij de hemelpoort en zal u gevraagd worden op welke grond gij meent in te kunnen gaan. Wat zullen velen dan lijkwit van angst worden, en met een schrik in de hel vallen en hun eeuwig verderf tegemoet gaan treden. Bedenk dat dit niet zal kunnen gaan met:

 

1. Een vloed van tranen die u over uw zonden heb geweend

2. Een leven van reformatie en verbeteringen

3. Goed spreken van God en slecht van uzelf

4. Overtuigingen vanuit de wet die u verdoemelijk maken voor God

5. Een heenwijzing naar de Vrijstad Christi Jezus

6. Een voorkomende waarheid, ingegeven door een engel des lichts

7. Een vertroosting die u niet toekomt, omdat u de grond daartoe nog mist

8. Huis dat op zandgrond gebouwd is.

9. Uw gedoopte voorhoofd of met uw Avondmaalsgang

10. Een afgelegde belijdenis des geloofs, waar God niet vanaf weet

11. Een zgn. rechtvaardiging aan Gods kant, waar God niet vanaf weet

12. Een zgn. rechtvaardiging van eeuwigheid, waar God niet vanaf weet

 

Geliefde lezer, uw oude zondekleed moet worden afgedaan en  begraven worden opdat u een nieuw Kleed zal worden omgedaan. Het kleed van Zijn heerlijkheid, gerechtigheid en heiligheid, 1 Kor. 1:30. Om dit uit vrije genade om niet te verkrijgen moet u (geestelijk) met Christus de kruisdood sterven, opdat ge vervolgens met Hem uit deze vloekdood mag opstaan. De verloren zoon kon het niet doen met zijn ontwaakt geweten waardoor hij tot zichzelf kwam. De verloren zoon kon het ook niet doen met de toeleidende weg tot zijn vader. Nee, hij stond op en ging tenslotte door onhoudbare nood gedreven tot zijn vader. Lees hier: “En opstaande, ging hij naar zijn vader. En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toe lopende, viel hem om zijn hals, en kuste hem. En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u, en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden. Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed, en doet het hem aan, en geeft hem een ring aan zijn hand, en schoenen aan de voeten; En brengt het gemeste kalf, en slacht het; en laat ons eten en vrolijk zijn. Want deze mijn zoon was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden! (Lukas 15:20-24)”

 

Geliefde lezer, dit waren zo maar een paar krabbels vanuit een geestelijke overdenking, die ik u niet wilde onthouden. Niet tot zelfverheerlijking, maar alleen Gode ter eer. Ter herinnering aan hetgeen waarmee ik twee jaar geleden een aanvang heb mogen maken. Alles wat ik schreef heb ik van Hem gekregen. De vijandschap die hierop af kwam, was werkelijk niet gering. Maar dat heeft den Heere me alvorens bekend gemaakt. Toch is en blijft het een droeve zaak deze dingen te moeten ondervinden. Want voor mijn liefde staan ze me tegen, moet ik in deze met de psalmist betuigen. Maar wanneer ik anderzijds beschouw welk een geduld God met mij heeft willen hebben, wat zal ik dan reden tot klagen hebben? Anderzijds waren er ook die met dit eenvoudige evangelisatiewerk verblijd waren. Voor de een was het een reuke des doods ten dode, en voor de ander een reuke des levens ten leve. Maar God kan nog steeds uit stenen Abrahams kinderen verwekken. Ik eindig met de eerste worden uit de genomen tekst: En Hij kwam te Bethsaida; en zij brachten tot Hem een blinde, en baden Hem, dat Hij hem aanraakte. Geliefde lezer, de vrienden van deze blinde brachten hem tot de Heere Jezus. Wat zou dat mijn wens zijn dat ik u als een vriend tot de Heere Jezus brengen mocht, opdat Hij uw blinde zielsogen zou willen aanraken. Voor het eerst of bij vernieuwing. Mocht Hij daartoe ook dit eenvoudige werk nog willen gebruiken en zegenen, (ondanks m’n vele schrijffouten), is mijn hartelijke wens en bede. Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Amen

 

 

DJK