Ds. M. Van Sligtenhorst schaart in preek over HC zondag 7 heimelijke hoop en vals vertrouwen onder de heerschappij der wet, helaas onder de zekerheid des geloofs

Posted by admin | | donderdag 14 april 2022 4:32 pm

 klik hier voor hele preek over HC zondag 7

.

KLIK OP ONDERSTAANDE LINK VOOR KORT PREEKFRAGMENT

Ds. M. Van Sligtenhorst schaart heimelijke hoop en vertrouwen onder de heerschappij der wet ‘dat het uiteindelijk nog wel goed zal komen’, helaas onder waar geloof.mp3

 

DJK – commentaar: Deze preek over HC zondag 7, vraag 20-23 is uitgesproken op zondag 20 juni 2021 in de Hersteld Hervormde Gemeente Rehoboth Nieuwleusen. Ik werd bedroefd en was zeer terleurgesteld toen iemand mij hierop wees, en ik hier uiteindelijk ook zelf kennis van nam. Sjonge, wat ontzettend jammer toch van zo’n jonge redenaar uit de Hersteld Hervormde Kerk waar ik lange tijd nog wel enige goede hoop voor heb gekoesterd wanneer het de verkondiging van de haast bijna verloren gegane heilsleer der apostelen en der reformatie betrof. Mede ook omdat hij vanaf zijn studietijd eveneens een online leerling van dominee K. Veldman is geweest. In 2011 stuurde ik hem enkele preken-dvd’s met ongeveer 600 mp3-preken van dominee Veldman die ook hij destijds beminde omwille van zijn zuivere heilsleer en woordbediening. Toen ik hem hierover eens belde, vertelde hij mij persoonlijk dat hij veel meer vanuit de preken van dominee Veldman had geleerd dan al hetgeen hij aan het seminarie van de HHK had geleerd. En hoor dan nu na ongeveer 10 jaar preken eens het resultaat?! Waar anderen onder een veroordelende heerschappij der wet met al hun heimelijke hoop en vertrouwen, en alle andere mogelijke steunsels en leunsels buiten Christus Jezus nog moeten omkomen en een vloekdood moeten sterven, waarbij God het dodelijk verderf over hun diensthuis brengt en het onschuldig vergoten bloed van het geslachte Lamme Gods rechtvaardig in zijn hart opeist, daar begint bij dominee Marinus Van Sligtenhorst helaas alrede het ware geloof met een valse heimelijke hoop en een ongefundeerd vertrouwen onder de heerschappij der wet…dat het uiteindelijk allemaal nog wel goed zal komen tussen God en zijn ziel. Waar zou het zijn misgegaan? Zou hij op een negatieve wijze zijn beïnvloed door zijn kerkenraad of door anderen, of zou hij wezenlijk nooit iets van de reformatorische heilsleer hebben begrepen? Hij eindigt dit preekfragment evenwel, dat we uiteindelijk wel naar de vaste ware en vaste geloofszekerheid waarover Psalm 32 spreekt moeten staan. Let wel, denk aub niet dat ik hem op zijn woorden probeer te vangen, maar het betreft hier wel zeer wezenlijke zaken, ik weet en besef ook best dat we dit fragment in het verband van zijn gehele preek dienen te verstaan waarin hij veel zaken, zoals bijvoorbeeld het wezen en welwezen des geloofs, op een verwarrende wijze uitlegt. Het ware in dit verband beter op een bijbelse wijze te spreken over de zekerheid des geloofs in het hart, en de volle verzekerdheid des verstands wanneer een verloste ziel zijn roeping en verkiezing vast heeft mogen maken, versta dit vanuit 2Petrus1:5-11. Maar helaas, slechts één zo’n preekfragment van vijf minuten verpest zijn gehele preek, ten spijt van al het ‘andere goede’ wat hij in deze preek ook benoemt. De instelling van het pascha was immers nog niet de viering van het pascha. Ik hoop en bid van harte dat Van Sligtenhorst dit eens mocht gaan inzien en tot inkeer zal komen, en zich hiervan met ernstig berouw zal bekeren! Opdat de heilsleer in onze kerken, mede ook om zijnent’ wil, niet gelasterd worde. Want, slechts één lepel azijn maakt een maaltijd onsmakelijk of zelfs oneetbaar, en één dode vlieg maakt de zalf des apothekers stinkende! Want, wees nu eens eerlijk, en vergelijk deze onbijbelse prutpraat inzake de uitleg van H.C. zondag 7 eens met het onderstaande preekfragment van wijlen dominee J.W. Kersten, destijds verbonden aan de Gereformeerde Gemeenten. Hoeveel verschillen deze onbijbelse uitspraken en leringen van deze HHG dominee nog van het catechetisch onderwijs van de zoon van dominee G.H. Kersten die Nederland op dit vlak met zijn vervloekte standenleer zo ontzaggelijk veel narigheid heeft gebracht??

 

==============================================

 

Naschrift: tot mijn grote verbazing kreeg ik kort na dit schrijven een reactie per email van dominee Van Sligtenhorst waarin hij enigszins zijn verontwaardiging kenbaar maakte dat ik hem op deze manier kritiek had gegeven. Volgens hem had dit ook anders gekund, en over mijn website viel immers ook genoeg op te merken (glimlach). Ik had er geen behoefte aan om een pennenstrijd met hem te beginnen, en omdat ik zijn mobiele nummer nog had van de tijd dat ik hem weleens belde, stuurde ik hem een appje met het verzoek of ik hem even mocht bellen, hetgeen door hem bevestigend werd beantwoord. We kregen gelukkig nog een fijn gesprek, er was wederzijds gelukkig geen vijandschap, we probeerden naar elkaar te luisteren. Ik vertelde hem dat hij één van de weinigen was van wie ik een reactie had ontvangen. De meesten nemen er kennis van en vegen het vervolgens onder hun schoenzolen. Ik stelde hem ook gerust deze kritiek niet als een aanval op zijn persoon, of op zijn ambt of geestelijke staat op te vatten. Ik zei hem alleen dat hij de heilsleer niet met het pastorale moest vermengen om verwarring onder zijn kerkvolk te voorkomen. Dat niet alle ware christenen zich even klaar en helder kunnen verklaren, en dat er ook betoverde ware christenen zijn die het er uiteindelijk niet (meer) voor durven houden, versta dit vanuit 2Petr1:9, doet niets af van de zuivere heilsleer zoals verwoord in HC zondag 7….dat niet alleen anderen, maar ook mij, vergeving der zonden geschonken is. Elke waar christen die met Christus Jezus in de vrijheid is gezet weet dit met zijn hart, maar lang niet allen durven middels hun wandel en getuigenis ook in deze vrijheid te staan. Tot hen die hierin nog dagelijks struikelen, roept God bij monde van Zijn apostel Petrus op hun roeping en verkiezing vast te maken, want dat doende zult gij nimmermeer struikelen! Weten om te weten is slechts ijdele eer, weten om van anderen gekend te zijn is een armzalige huichelarij, maar overdenken hetgeen wij mogen weten door een waar geschonken geloof….dat is een evangelische plicht. Opdat ze door een weg van geestelijke opwas en alle bestrijdingen en aanvechtingen die daarmee gepaard gaan, uiteindelijk ook mogen komen tot de volle verzekerdheid des verstands, trap en mate zij alleen Gode bekend. Er zijn musjes maar ook lijsters en nachtegalen, klinkers en instemmende medeklinkers. Maar dit liefdesbevel is door wat oorzaak of reden dan ook helaas wel menigmaal door veel ware christenen verzuimd en verzaakt geworden. De geloofszekerheid zoals verwoord in HC zondag 7 dient dus te worden verklaard in de doorleving van Gods heilige recht waarin een zondaar door Gods heilige wet en Zijn heilig evangelie ten dode toe wordt veroordeeld waardoor hij alle leunsels en steunsels buiten Christus Jezus verliest en de geestelijke bestaansgrond onder zijn voeten weg is gezakt en hij als in een ogenblik in zijn veroordeelde gemoed en geweten verloren gaat voor God. Zie daar de geestelijke afsnijding en hoe God die zondaar rijp en vatbaar maakt voor de boodschap de hemelse boodschap van zijn heerlijk evangelie, waarop metterdaad een geestelijk inlijving volgt door een zeer lieflijke en zielszaligende openbaring (door Woord en Geest) van de Heere Jezus aan zijn helwaardige verloren ziel tot verlossing en eeuwig leven. In deze stonde en in dit uur der minne is de vloek van Gods heilige wet geweken en stort God Zijn liefde uit in het hart van die verloste zondaar dewelke een vrederijk in de ziel met zich meebrengt. Zulk een vrede en blijdschap, waarvan hij denkt dat ze nooit meer voorbij zullen gaan. Met deze voorsmaak van de hemelse liefde ligt die verloste ziel in het wonder en in de lieflijke doorboorde armen van zijn dierbare Zaligmaker. Hiervan betuigt de apostel dat hij wist in Wien hij geloofd had. Want, met het hart geloofd men ter rechtvaardigheid, en met de mond getuigt men ter zaligheid. Hiermee kan elke waar christen, die op voornoemde wijze op geestelijke wijze in Zijn kruisdood en opstanding is gedoopt, hartelijk instemmen, ondanks dat de meesten zich niet zo zakelijk kunnen verklaren zoals de apostelen dit in hun zendbrieven aan de voegchristelijke gemeenten tot nadere lering en hun vertroosting wel mochten doen. Ik gaf hem de raad dat hij om verwarring te voorkomen beter deze bijbelse nuances in een volgende geheel aparte preek te benoemen, zodat zijn hoorders met de theologische uitleg van HC zondag 7 geen twee kanten uit kunnen gaan. Ondanks de nuances die hij wilde noemen, kon hij hier wel van harte mee instemmen hoor. Hij gaf wel terecht aan vuurbang te zijn voor de kille benaderingen en keiharde stellingen van dominee Paauwe aanhangers, die stellig durven beweren dat er geen toeleidende weg tot de geloofsvereniging met de Heere Jezus Christus zou zijn, uiteraard niet zoals helaas veel dwaalzieke leraren uit de kerken der afscheiding durven stellen dat er alrede sprake is van een waar (verondersteld) geloof in een van schuld en zonde overtuigd ontwaakt geweten, echter zonder Christuskennis, maar temeer vanuit de schaduwdienst zoals God Zijn oude bondsvolk Israël uit het diensthuis van Egypteland had verlost. Gods Woord spreekt immers ook van een onderscheiden bediening door de Noorderwind en Zuiderwind des Geestes, gewerkt door één God den Heilige Geest! Zolang het dodende geloof in Gods heilige wet maar nooit wordt vermengd met het levendmakende geloof in het heilig evangelie tot verlossing. En zolang een geestelijke ontwaking van het geweten waarin de zonden door God zijn levend gemaakt, maar nooit als een levendmaking van een zondaar wordt benoemd. Er ging immers ook 10 plagen vooraf aan Israëls verlossing uit de ijzeroven van Egypteland, in de duisternis tussen de negende en de tiende plaag werd het pascha ingesteld waardoor God Zijn volk een heenwijzing gaf op de weg hoedanig Hij Zijn volk zou gaan verlossen nadat Hij eerst het dodelijk verderf over de eerstgeborenen van het ganse diensthuis had gebracht. Alle erfgenamen die niet achter het bloed van het geslachte paaslam waren geborgen zouden die nacht sterven, opdat de zonen der dienstbaren nooit zouden erven met de zonen der vrijen. Sligtenhorst stelde mij nog gerust dat hij beslist niet en werkelijk nooit de gergem kant uit zou wensen te gaan. Ik was blij om dit horen, en gaf hem ook aan dat hij eventueel nog een email ter verduidelijking en nadere uitleg van zijn inzichten en standpunt in deze mocht sturen om deze mail vervolgens bij dit artikel te voegen.              

 

Ds. J.W. Kersten over HC zondag 7.mp3   &   fragment van ong. 15 min

Eerste citaat: “De schenking des geloofs gaat aan de aanneming des geloofs vooraf.”

Tweede citaat: “HC Zondag 7 beschrijft de functie en/of de werkzaamheid van het zaligmakende geloof.”

Derde citaat: “Ds. Kersten spreekt van het ware geloof zonder de geestelijke afsnijding der wet, en buiten de weg van Gods heilige recht.”

Vierde citaat: “Wet en Evangelie zijn altijd door elkaar vermengd. We mogen daarom de wet nooit scheiden van het Evangelie.”

Vijfde citaat: “Geloof je dat God je zonden vergeven hebt? Nee, maar ik heb een zeker en vast vertrouwen dat God dit doen zal.”

Zesde citaat: “We kunnen niet zeggen dat de Wet geen voorwerp des geloofs zou zijn…” 

   

 

===================================================

 

 

Ursinus over HC  zondag 7.pdf   &  Ursinus over HC  zondag 23.pdf

Citaten van Ursinus: “Het is zeer vertroostend voor de zondige mens, dat hij weet, dat er een middel en ook een Middelaar is, waardoor hij van de verdiende straf der eeuwige verdoemenis kan verlost en de eeuwige gelukzaligheid kan deelachtig worden; zoals in de voorafgaande Zondagen geleerd en bewezen is. Maar de zondaar kan daardoor nog geen volkomen troost genieten, of hij zal bovendien verzekerd moeten zijn van het feit, dat ook hij die verlossing deelachtig zal worden; en om daarvan zeker te zijn, moet hij eerst weten wie het zijn, die deze verlossing zullen verkrijgen, alsook door welke middelen, opdat hij zich onderzoeken kan, of hij dat middel bezit en dus onder de verlosten gerekend mag worden.”

 

Het rechtvaardigend geloof is, volgens de Catechismus, Vraag 21 „niet alleen een zeker weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, hetgeen God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft; maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en za ligheid van God geschonken is, uit loutere genade, alleen om de verdiensten van Christus’ wil.”

 

Hiertoe wordt vereist :

 

Kennis, Want een onbekende leer kan men niet geloven, maar men moet ze eerst kennen en verstaan, eer men ze gelooft. Dit dient tot weerlegging van het „ingewikkelde” geloof van het pausdom, waar men beweert te geloven hetgeen „de kerk” gelooft, zonder het geloof van die kerk te kennen of te verstaan. Reden, waarom Bastingius en Lansbergen zeggen: „Dus kan het oprechte geloof ook zonder wetenschap of kennis niet zijn of bestaan”, vgl. Jes. 53 : 11: „Door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hunne ongerechtigheden dragen”, en Joh. 17 : 3: „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt.” Daarom spreekt Petrus, belijdenis doende van zijn geloof, Joh. 6 : 69: „Wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.”

 

Toestemming, waardoor men voor waarachtig houdt alles wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft. Want er zijn vele spotters, die het voor fabelen houden, van wie Petrus te voren gezegd heeft, dat er in de laatste tijden velen zullen zijn, 2 P. 3 : 3. Daarom wordt het geloof door de apostel Paulus ook „een bewijs” genoemd, Hebr. 11 : 1, d.w.z. dat men daarvan overtuigd is en de waarheid ervan duidelijk bemerkt. Johannes de Doper zegt ook, dat zij die geloven, Gods getuigenis aannemen en verzegelen”, Joh. 3 : 33, d.w.z. dat zij het voor vast en zeker houden, en het a.h.w. ondertekenen of onderschrijven, dat God waarachtig is.

 

Een vast vertrouwen, waardoor het van de andere (geloven n.l.) wezenlijk verschilt. Dit vertrouwen is een toeëigening van de genadige kwijtschelding der zonden door en om Christus’ wil. Zo’n vertrouwen behoort onafscheidelijk bij het ware geloof. Want door een blote kennis, gepaard met toestemming, kan niemand zalig worden, aangezien „de duivelen ook zo geloven en sidderen”, Jak. 2 : 19. Daarom voegt de Apostel het vertrouwen bij het geloof, Ef. 3 : 12: „In Denwelke (n.l. Christus) wij hebben de vrijmoedigheid en den toegang met vertrouwen door het geloof aan Hem”; en in Hebr. 11 : 1 wordt het geloof „een vaste grond der dingen die men hoopt” genoemd. De eigenschap van dit geloof is: zich in God gerust te stellen en te verbidden vanwege dit zo grote goed. De Werkmeester van het geloof is de Heilige Geest; zie Vraag 65. Het instrument, waardoor het gewerkt wordt, is het Evangelie, waaronder ook het gebruik der sacramenten begrepen is. De zetel van dit geloof is de wil en het hart van de mens, Rom. 10 : 10: „Met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid.” Zo is dan dit rechtvaardig- of zaligmakende geloof onderscheiden van de andere soorten geloof, aangezien dit geloof alleen een vast vertrouwen is, waardoor wij ons Christus’ verdienste toeëigenen. En dat geschiedt, wanneer wij stellig geloven, dat de gerechtigheid of verdiensten van Christus ook ons geschonken en toegerekend worden. Een vertrouwen is een werkzaamheid van het hart en de wil, daar ze een bepaald goed zoeken en daarop met blijdschap rustig steunen; of: (vertrouwen is) zich geheel op een zaak verlaten, zoals ook de betekenis is van het Griekse woord „pistis”, waarmee het geloof wordt uitgedrukt. Het is ook onderscheiden van het historisch geloof, omdat het rechtvaardigend geloof wel het historisch geloof in zich bevat, maar het historisch geloof is niet voldoende voor een rechtvaardigend geloof, zo min trouwens als de andere twee.

 

Maar wat het rechtvaardigend geloof eigenlijk is, verstaat niemand dan wie gelooft en met dit geloof begiftigd is; zoals iemand die nooit honing proefde, de smaak ervan niet kent, hoeveel hij dan ook over zijn zoetigheid hoorde. Want iedere gelovige bevindt bij zichzelf – wat hij aan anderen uiteenzetten kan – het volgende: Hij gelooft, dat alles wat in de Schrift begrepen is, waar en van God is. Hij gevoelt zich verplicht, om al deze dingen vast te geloven en te omhelzen. Want, zo redeneert hij: Is dit Woord waar en Goddelijk, dan is het ook billijk, dat ik het geloof. In dit alles aanschouwt, omhelst en eigent hij zich in het bijzonder de belofte des Evangelies toe, met betrekking tot Gods genade of vergeving der zonden, en het schenken van de gerechtigheid en het eeuwige leven aan alle gelovigen, om Christus’ wil en dóór Hem. Want „die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven”, Joh. 3 : 36. Door dit vertrouwen rust hij vast op Gods tegenwoordige genade jegens hem, en op grond daarvan mag hij het volgende besluit vaststellen inzake de toekomstige genade: Aangezien God mij nu zo liefheeft en mij zulke grote goederen geeft, zal Hij mij ook voor eeuwig behouden. Want Hij is onveranderlijk en Zijn genadegiften zijn onberouwelijk.” Krachtens deze (verkregen) goederen ontstaat er blijdschap in het hart en een vrede in de consciëntie, die alle menselijk begrip te boven gaat. Hij heeft een wil en ernstig voornemen, om God in alles wat Hij wil, gehoorzaam te zijn, en dat: zonder enige uitzondering, door alles, wat God wil dat gedaan en geleden wordt, te doen; ook al raast en tiert de duivel en de wereld nog zo hevig. Wie gelooft, die ervaart deze dingen in zich, en wie deze dingen in zich ervaart, die gelooft werkelijk.