Arminius verdedigde de vrije en goede wil in de mens, en had derhalve groot bezwaar tegen vraag 8 met antw. uit de HC

Posted by admin | | vrijdag 16 januari 2009 9:03 am

Jacobus Arminius, latinisering van Jacobus Hermansz(oon), (Oudewater, ± 1559 – Leiden, 19 oktober 1609) was een Nederlandse predikant en godgeleerde tijdens het begin van de Tachtigjarige Oorlog.

Levensloop
Op het moment van zijn geboorte was zijn vader, die wapensmid was, al overleden. Jacobus Arminius werd opgevoed door Theodorus Aemilius, een priester met protestantse sympathieën. Omstreeks 1572 (het jaar dat Oudewater veroverd werd door de opstandelingen) verhuisde Arminius met Aemilius naar Utrecht. Waarschijnlijk studeerde Arminius daar aan de Hieronymusschool. Nadat Aemilius in 1574 of 1575 overleed, kwam Arminius in contact met de wiskundige Rudolphus Snellius, die ook uit Oudewater kwam. Snellius liet Arminius studeren aan de Universiteit van Marburg, waar Snellius hoogleraar was. In 1576 schreef Arminius zich als student vrije kunsten en theologie in aan de (pas opgerichte) Universiteit van Leiden. Tijdens zijn studie viel hij zo op, dat hij van het kramersgilde van Amsterdam een beurs kreeg om verder te studeren in Genève. Arminius studeerde daar onder de opvolger van Calvijn, Theodorus Beza. Na zijn studie in Genève (waarbij hij enkele semesters in Bazel doorbracht), reisde hij in 1586 naar Italië. In 1587 werd hij beroepen als predikant in Amsterdam.

In 1588 werd Arminius bevestigd als predikant van de Oude Kerk. In Amsterdam trouwde Arminius in 1590 met Lijsbet Reael (1569-1648) en werd de zwager van Laurens Reael. Vanaf 1591 werd Arminius aangevallen door zijn collega-predikant Petrus Plancius, vanwege Arminius’ vrije interpretatie van de predestinatie (goddelijke uitverkorenheid). In 1593 werd hun ruzie gesust.

In 1603 werd Arminius hoogleraar theologie te Leiden. Zijn collega-hoogleraar Franciscus Gomarus protesteerde hier heftig tegen. Vrijwel direct, in 1604, kwamen de hoogleraren met elkaar in botsing. Hun conflict draaide om de rechtvaardigingsleer en het daaraan grenzende leerstuk van de predestinatie. Voor Arminius was het geloof van een mens tot op zekere hoogte voorwaarde voor het vergevend oordeel waarin God die mens ‘rechtvaardigt’, dat wil zeggen rechtvaardig verklaart. Het geloof is geen voldoende, maar wel een noodzakelijke voorwaarde voor Gods vergeving. Voor Gomarus was de rol van het geloof hier louter een instrumentele: het was de door de Geest gewekte aanvaarding door een mens van Gods rechtvaardigend oordeel. Als Gods vergeving in alle opzichten aan het geloof voorafgaat (zoals Gomarus dacht), is het een logische volgende stap om daarbij te onderstrepen: dit oordeel en het besluit om een mens tot geloof daaraan te brengen zijn bij God niet opeens opgekomen, maar vormen zijn verkiezing van eeuwigheid. Als men (met Arminius) de vrije keuze voor het geloof onderstreept, moet men Gods eeuwig raadsbesluit ook als mede afhankelijk van deze menselijke keuze opvatten. Zo komt men van de rechtvaardigingsleer als vanzelf op de predestinatieleer. Deze verschuiving heeft zich in de discussie tussen arminianen en gomaristen inderdaad voltrokken. De Amsterdamse predikant Plancius mengde zich in de strijd en koos partij voor Gomarus. Al snel groeide het religieuze meningsverschil uit tot een nationale, politieke strijd. In 1607 werd een commissie in het leven geroepen die het conflict moest beslechten. Pas in 1618 zou tijdens de Synode van Dordrecht besloten worden dat de leer van Gomarus de leer van de Gereformeerde Kerk was.

Om het conflict te stoppen werden Arminius en Gomarus opgeroepen voor het Hof van Holland en de Staten van Holland te verschijnen. Dit loste niets op. In 1609 belegden de Staten van Holland een nieuwe zitting om de theologen bij elkaar te brengen. Jacobus Arminius moest deze zitting wegens ziekte verlaten: hij stierf op ongeveer vijftigjarige leeftijd in Leiden in oktober van dat jaar en werd in de Pieterskerk begraven.[1] Zijn volgelingen, die zich remonstranten noemden, werden na de Synode van Dordrecht uit de Gereformeerde Kerk gezet en richtten in september 1619 de Remonstrantse Broederschap op.

Theologie
In zijn theologie week hij onder andere op het punt van de predestinatie, de vrije wil en de erfzonde af van het kerkelijk-calvinistische belijden zoals dat was vastgelegd in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus. Hij is de grondlegger van het Arminianisme, aanvankelijk een stroming binnen de Nationaal Gereformeerde kerk die streefde naar aanpassing van de belijdenis. Na zijn dood kwamen de volgelingen van Arminius in 1610 met een verweerschrift of ‘remonstrantie’ dat in de kern de dikwijls als de vijf artikelen van de remonstranten aangeduide verdediging bevatte. Na de Synode van Dordrecht in 1618-1619, waar het arminianisme werd veroordeeld en afgewezen, hebben de volgelingen van Arminius de Remonstrantse broederschap gesticht. Overigens was het nooit de bedoeling van Arminius, noch van de remonstranten, een eigen kerk te stichten. Zij wilden binnen de kerk ruimte vragen voor Arminius’ gedachten. Door zijn geleidelijk toenemende en verder afwijkende gedachten kwam Arminius, nadat hij overigens eerst bij hem was gepromoveerd en er aanvankelijk geen tegenstellingen waren, uiteindelijk in conflict met zijn collega-hoogleraar Franciscus Gomarus. Het leer-conflict tussen Arminius en Gomarus en hun respectievelijke aanhangers leidde uiteindelijk ook tot een politiek conflict waarbij het ging om de relatie tussen kerk en overheid, zeker in de 17e eeuw een uitermate gevoelige kwestie. In die relatie (kerk en staat) was Johan van Oldenbarnevelt, hoewel persoonlijk geen aanhanger van de theologische gedachten van Arminius en ook geen partijganger van Arminius (hetgeen abusievelijk vaak wordt gesteld!), van mening dat er binnen de kerk ruimte moest zijn voor de verschillenden opvattingen. Prins Maurits echter was van oordeel dat de vaderlandse kerk calvinistisch behoorde te zijn. Uiteindelijk is dit conflict over de visie op de kerk en op haar verhouding tot de staat in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een van de factoren geweest die geleid hebben tot de politieke ondergang en de executie van Johan van Oldenbarnevelt. De Synode van Dordrecht heeft de calvinistische leer onderstreept en vastgelegd in de Dordtse Leerregels, dikwijls nog steeds aangeduid als ‘de vijf artikelen tegen de Remonstranten’. De Dordtse Leerregels vormden sindsdien een belijdenisgeschrift van de Nederlandse kerk; dat bleven ze ook in de volgende eeuwen, bijvoorbeeld in de periode van schisma’s, waaruit naast de Gereformeerde Kerk ook de Nederlands Hervormde Kerk en bijvoorbeeld later weer de Christelijk Gereformeerde Kerk zijn ontstaan. Ook bij het weer samengaan van de protestantse hoofdstromen in het het zogenoemde ‘Samen-op-Weg-proces’ dat uitmondde in de Protestantse Kerk Nederland (PKN) in 2004, bleven de Dordtsche Leerregels (de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten) als belijdenisgeschrift gehandhaafd. Dat heeft er enigszins toe bijgedragen, naast andere argumenten, dat de Remonstranten geen deel uitmaken van PKN, maar er voor gekozen hebben een zelfstandig kerkgenootschap te blijven.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Jacobus_Arminius