Eerlijk gebakerd

Posted by admin | | maandag 1 december 2008 2:40 pm
artikel in pdf :   klik hier     

 

Waarschuwing tegen gemene werkingen des Geestes

 

Ongeveer 15 jaar geleden ging ik (DJK), ik was toen ong. 26 jaar oud, eens ter kerke bij ds. A.D. Muilwijk, in de Oud Gereformeerde Gemeente te Zoetermeer. Dit was nog in de tijd dat ik met een ontwaakte en verontruste ziel over de aarde liep, niet wetende hoe ik ooit met God in Christus verzoend moest worden. Ik had veel geweend over mijn schuld en zonden tot God, en vurig gesmeekt of Hij m’n zonden toch wilde vergeven. Achteraf bezien, was dit echter beweend en gebeden met een houdbare nood. Het is zeker waar dat er op de vluchtweg naar de Vrijstad vele tranen geweend worden, en vele gebedjes in het verborgene gedaan worden. Maar wat is het toch ook waar, dat wanneer iemand in deze slecht gebakerd wordt, het alleen maar ophouders op de weg kunnen zijn. Zo ook bij mij destijds. Wat werd ik toch menigmaal met of zonder woorden, gedurig de handen opgelegd, want zei men dan vaak: “zalig zijn die treuren, en zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid…etc.”  maar Christus en Zijn verzoenend tussentreden, kende ik nog niet. En het ergste van dit alles, ik begon het te geloven, zodat langzaam maar zeker de innerlijke werkzaamheden begonnen op te houden. Ontzaggelijk! Geliefde lezer, wat had ik toch voor eeuwig verloren gegaan als ik in die toestand had moeten sterven. Het is zeker waar, dat een ontwaakte ziel wel eens denkt te kunnen sterven, wanneer God hem nog eens komt op te zoeken, in Zijn opzoekende liefdesuitlatingen. Daar kan het wel eens vlak leggen in de ziel, zo liefelijk vlak, dat een ziel denkt te kunnen sterven. Echter, hier heeft de ziel er nog geen weet van dat hij nog dood en verdoemelijk voor God ligt in zijn geboortebloed. ‘Waarom dan nog dood en verdoemelijk voor God, schrijver…?? Er zijn dan toch al kostelijke zielswerkzaamheden in de ziel aan gevangen, en bij een dooie is dit niet toch van toepassing…??’

 

Wel, geliefde lezer, maar als ik u dan vraag wat of dan de oorzaak en reden is van onze geestelijke doodstaat, wat antwoordt u mij dan…?? Weet u het antwoord niet…? Wel, dan zal ik u dit antwoord geven. Namelijk: “de ziel die zondigt zal de dood sterven…!!” Ziet u, lezer. Onze zonden zijn dus de oorzaak en reden van onze doodstaat. Deze reden en oorzaak zal dus eerst moeten worden weggenomen, aleer een ziel het (ver-)nieuwde leven uit Christus ooit zal kunnen mogen ontvangen, uit vrije genade om niet. Hoe dan…?? Jesaja 1 vers 27 : ‘Sion zal door recht verlost worden, en haar wederkerenden door gerechtigheid’ – Dit houdt dus in dat onze (mijn) zonden weggenomen moeten worden, in en door een weg van recht en gerechtigheid. Dus met Jona overboord, vallen in de golven van Gods’ brandende toorn over de zonden, om tenslotte te verdrinken in die toorn, waarmee de ziel alle hoop op de zaligheid heeft leren verliezen als een helwaardige voor God. En in dat oordeel vangt Christus, de Vis, de zondaar op in Zijn liefdesarmen, en kust hem dronken, waarbij er in de ziel van de zondaar niets anders dan het wonder van aanbidding over blijft tot Hem. Kijk lezer, en hier had ik toen, destijds, nog geen kennis aan. Maar wat kreeg ik toch onverwacht en ongedacht een bestraffende liefdevolle les voor de rest van mijn verdere leven, van een wijs en oprecht getrouw knecht van God…

 

Ik was dus die zondag tweemaal ter kerke geweest bij ds. Muilwijk, en ’s avonds na de kerk werd ik door een kennis van mij uitgenodigd voor een kop koffie te komen drinken. Tijdens de koffie, vertelde deze kennis, dat hij wist waar de dominee die zondag logeerde, en vroeg me of ik zin had om daar eens langs te gaan. Nu, daar had ik wel oren naar, want ik had die zondag tweemaal zeer liefelijk onder zijn gehoor mogen zitten. Eenmaal gekomen bij het huis van de ouderling waar de dominee logeerde, ik weet niet meer hoe hij heette, maar het was een kruidenier, want we moesten door de winkel naar binnen, om in z’n huiskamer te kunnen komen, gingen we zitten, en ik, vrijmoedig als ik was, (zeer dwaselijk) vrijuit vanuit m’n onkunde tot ds. Muilwijk begon te spreken, hem zeggende: “Nou dominee, u heeft mooi en liefelijk gepreekt hoor! U heeft de Christus zeer rijkelijk voor mogen stellen, voor een arme verloren zondaar…”  Ik sprak vanuit m’n dwaselijke onkunde, maar dacht toch wel dat de dominee blij met mij zou zijn….(glimlach) Verschrikkelijk, wat een dwaas was ik toch!! Toen ik dus heel vrijmoedig een aanvang in het gesprek met ds. Muilwijk had gemaakt, nam hij tenslotte het woord, en vroeg me : “Maar m’n jochie, vertel me dan eens, wat ken je er dan van?” Ik voelde dit niet als een aanval, maar temeer als een vaderlijke ondervraging. Hij wilde me leren, en ik wilde graag leren. Zo voelde ik het aan. En zo begon ik hem daar in dat gevulde huisje bij al die mensen, te vertellen hoe ik in het beginsel de eerste klap naar binnen had gekregen, de schuld had thuis gekregen, m’n zonden had leren bewenen etc. Tijdens het vertellen schoot m’n gemoed weer vol, en moest ik wenen. Tot het moment aanbrak dat ik was uitverteld, en ik dus eigenlijk niet verder kwam als een nog openstaande schuld voor God, maar daar was toch dat goede begin, zo meende ik, waarop de dominee, niet hatelijk, maar temeer vanuit de liefde, aan me vroeg: “en hoe weet je nu of het van God in Christus is geweest, m’n jochie…?”

Waarop ik volkomen dicht sloeg, en de klap naar binnen kreeg. Ik vertelde hem dat ik dit niet wist, en mezelf ook nog nimmer die vraag had gesteld. Ik zei hem dat ik wel eens bevreesd was om nog eens als een Orpa openbaar te komen, maar deze vraag had ik mezelf nog nimmer gesteld. Waarop ik hem tenslotte vroeg: “bekeert dan de duivel ook mensen op zo’n manier, dominee…?” Ik had nog nimmer gehoord, van gemene werkingen des Geestes, en wat had men mij slecht gebakerd, geliefde lezer!! Ontzaggelijk, ontzaggelijk…

 

Toen de dominee zag dat ik hem het antwoord schuldig moest blijven, nam hij het woord, en begon me zeer liefdevol te onderwijzen. Hij sloeg en trapte me niet weg, maar legde me zeker geen handen op. Hij zei me: “Ik zeg niet dat jou ‘begin’, geen begin uit God is geweest, maar het moet wel verder komen, m’n jochie!” Ik werd niet boos, maar eigenlijk meer teneer geslagen. Voor het eerst in m’n leven werd ik een keer eerlijk en oprecht gebakerd, door iemand die me niet over had voor het eeuwig verderf, me niet over had dat ik me zou bedriegen voor de eeuwigheid, denkende dat ik met een traantje en een gebedje wel zalig zou kunnen worden. Hij vroeg me of ik kinderen had, waarop ik hem een bevestigend antwoord gaf. Hij vroeg: “hoe lang is je lieve vrouwtje dan zwanger geweest, en wanneer en hoe is toen het kind geboren…?”  Wel, eigenlijk een simpele vraag toch? Maar ik wist niet wat hij hiermee bedoelde te zeggen. “Ja m’n jochie, zeg het maar gerust, want het is geen strikvraag hoor!” zei hij me. “Wel dominee, na negen maanden, en dat ging geheel niet vanzelf, maar in een weg van ellende, nood en dood is toen ons kindje geboren geworden”, antwoordde ik hem. “Juist m’n jochie, nu geef je zelf het antwoord al” – Wat ds. Muilwijk dus bedoelde te zeggen was, dat de tijd van zwangerschap van een zwangere moeder, geestelijk zag op de zielsontwakingen van een verontruste ziel welke vluchtende is richting de Vrijstad met de bloedwreker der Wet op zijn hielen, maar was dus nog geen geestelijke geboorte, géén wedergeboorte in dit geval. Het Kind moest nog geboren worden, en dat in een weg van nood en dood…

Dit had ik van mijn leven nog nimmer gehoord, en ik begon innerlijk werkelijk alles te verliezen. Al mijn gronden werden door dit eerlijke en liefdevolle onderwijs, ontgrond.

 

Hij vertelde me tenslotte nog tot waarschuwing van een vrouw die hij in zijn gemeente had leren kennen. Een vrouw uit de wereld, die een keer onder zijn prediking de slag naar binnen had gekregen. Wenende belde ze ’s avonds aan bij de pastorie. Ze ging wenend op een stoeltje zitten, en vertelde hoe ze haar zonden voor God te zien had gekregen. “Toen ik dit zag, moest ik wenen dominee”, zei ze. Het was een vrouw die geheel in de wereld leefde, ze hokte samen, had geverfd haar, was helemaal werelds opgemaakt, noem maar op. Maar wat zat dat vrouwtje zeer hartelijk te wenen. De dominee vertelde me, dat het zo echt en aandoenlijk was, hij had er bijna z’n portemonnee voor leeg gegooid. “Dominee, wat nu…??” , zei ze tenslotte. Waarop de dominee haar een weinig onderwijzend begon te vermanen, om dan toch voortaan het kwade maar te gaan laten, en voortaan het Goede te mogen gaan zoeken. “Dominee, wat er allemaal aan mankeert, m’n geverfde haar, dat zondige samen hokken, etc… hoeft u niet te zeggen, want dat zeggen ze van binnen al. Ik word vanbinnen gedurig veroordeeld”, zei ze. De dominee legde ook haar geen handen op, maar vermaande haar wel om toch gedurig op te komen naar Gods’ huis, en de samenkomsten binnen de gemeente te blijven bezoeken, wanneer daar tijd en gelegenheid voor was. Zo gezegd, zo gedaan. Want, er was werkelijk geen gelegenheid die ze voorbij liet gaan, of ze was aanwezig. Vanwege dat ze nog zeer onkundig en onwetend was, bezocht ze ook zeer getrouw het catechetisch onderwijs van ds. Muilwijk. Wat betreft haar kleding, en uiterlijk, ging ze tot haar nek toe in het zwart, en liet haar haren weer mooi lang groeien, zoals het een christin ook betaamt. “Haar trouw bezoek aan de kerk en aan het catechetisch onderwijs duurde ongeveer ruim een jaar, totdat ik haar ’s zondagsavonds niet meer in de kerk zag, en na ongeveer een half jaar, helemaal nooit meer zag”, zo zei hij me.    

 

Toen ik dit verhaal aanhoorde trok ik blijkbaar lijkwit weg van angst. Ds. Muilwijk die dit kennelijk opmerkte, zei me: “Dit vertel ik je niet om je bang te maken hoor, neen!! Ik wil je alleen maar uit liefde waarschuwen, want het moet verder komen, m’n jochie…”

Zoals u begrijpt, heb ik de rest van de avond weinig meer gezegd, en nadat ik de dominee een hand had gegeven, en hem hartelijk bedankte voor het eerlijke gegeven onderwijs, ben ik tenslotte naar huis gegaan, met een vernieuwde opgebonden nood in m’n ziel. Ik weet niet hoe ik thuis ben gekomen, maar het bulderde gedurig in mijn ziel : “Gij zijt die vrouw/man, gij zijt Orpa…!! 

Eenmaal thuis gekomen, viel ik bij vernieuwing op m’n knieën voor God, het uitschreeuwende: “Heere, zou ik nog bekeerd kunnen worden. Heere, wil me toch bekeren zoals Ge al Uw volk heb bekeert…??  Ik kon niet meer stoppen met wenen en bidden tot God, maar ging tenslotte toch weer met een houdbare nood naar bed, geliefde lezer. Want, er was nog geen zaak opgelost, tussen God en mijn arme ziel. Maar wat heb ik het, achteraf bezien, als een zeer liefdevolle vaderlijke vermaning gezien, van deze wijze, eerlijke en oprechte dominee Muilwijk, om toch maar nooit te zullen en kunnen rusten buiten de kennis aan het volbrachte werk in Christus Jezus. (Hoe het tenslotte toch tot een onhoudbare nood in mijn ziel voor God is geworden op mijn 37e levensjaar, kunt u lezen aan het einde van mijn geschreven artikel: “God zoekt de zondaar”)

 

Dit heb ik niet geschreven uit zelfbedoeling, dat zij me zeer verre. Maar het mocht nog zijn tot vermaning en onderwijs voor een zoekende verontruste ziel, op weg en reis naar de nimmereindigende eeuwigheid, die ook niet weet hoe hij ooit met God in Christus verzoend zal moeten worden, en misschien ook wel net als ik, zo slecht en gedurig on-Bijbels gebakerd is geworden…

 

 

DJK