Verbond der genade

Posted by admin | | zaterdag 27 december 2008 10:27 am

Artikel in pdf – klik hier

 

Het verbond der genade uitgewerkt, toegepast en verheerlijkt in het hart van een verloren zondaar

  

1.God heeft de mens in het paradijs een Wet gezet. Naar buiten toe, was dit de boom der kennis, des goeds en des kwaads. Maar ook innerlijk, lees Psalm 40. “IK (= Christus) draag dien heilige Wet, dien Gij den sterveling zet….etc.” God had de mens dus een Wet gezet. Hoe dan?? God had Zijn schepsel, de mens welke de kroon op Zijn schepping was, geschapen naar Zijn Beeld, in kennis, gerechtigheid en heiligheid. Dit beeld drukte in die mens innerlijk af, wie God was. Hoe heilig Hij was etc. Later is men dit ook wel het ingeschapen Godsbesef gaan noemen. Dat dit bestaat, heeft de geschiedenis van de mensheid wel degelijk bewezen. Ieder volk vereerde zijn eigen God ….etc. Maar wie die ware God nu was, wist niemand meer, vanwege zijn verduisterde verstand door de val der zonde. Dus voor die zondeval was die mens dus gesteld in een bepaalde betrekking tot die ingeschapen Wet. Hij was innerlijk getrouwd met die Wet, welke hij volmaakt kon houden én onderhouden. Het ging er in de eerste plaats niet om, wat de mens deed, maar wie hij was. De mens was volkomen heilig en rechtvaardig in zijn Schepper. Dit leefde hij uit, en daarvan getuigden zijn zondeloze goede werken. Daardoor gaf die Wet die mens ook een recht op het eeuwige leven, Rom. 7:9. Zijn ingeschapen Wet was hem ten eeuwige leve gesteld. Want, de Wet pleitte die mens vrij voor God, hij prees hem zelfs. De mens had dus een recht op die Wet, maar God had door die Wet ook een recht op Zijn schepsel. Want, die Wet was een afspiegeling van het Recht van God, in die mens. De Wet toonde Gods heiligheid en rechtvaardigheid. God had dus krachtens Zijn schepping een volkomen recht op zijn mens/schepsel.

 2. Toen kwam de zondeval door de eerste mens. Door Adam, die het hoofd was van het verbond der werken. Daarom, gelijk door een mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is, Rom. 5:12-13. De mens verloor hiermee al zijn rechten op Gods’ heilige wet, en derfde de heerlijk van zijn hemelse Schepper. Want hij had het verbond der werken verbroken én geschonden. Hierdoor was de wet die hem ten leven was, nu een wet ten dode geworden, Rom. 7:9. De Wet had dus nog wel een recht op die mens, waar later Paulus over schreef : “Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven staat in het boek der Wet….etc.” De mens was dus verdoemelijk voor God geworden. De mens was hiermee de vader der leugenen toegevallen.

3. Maar God wilde Zijn schepsel terug, en ging het meteen zoeken. Maar Gods heilige deugden begonnen elkaar tegen te spreken, met alle verschuldigde eerbied gesproken!! Gods barmhartigheid zei : “Ik wil en zoek weer gemeenschap met Mijn schepsel, maar Gods rechtvaardigheid zei : “Er moet eerst betaald worden…!!” En nu is God niet als wij veranderlijke mensen, van ja en nee, maar juist van ja en amen. God kon dus Zichzelf niet verloochenen, en richtte meteen een nieuw Verbond op met Adam, in en door de Tweede Adam, Jezus Christus, en stelde in dit verbond een eeuwige vijandschap tussen het Vrouwenzaad (Christus) en het slangenzaad. Dit nieuwe verbond heet dus het verbond der genade, hetgeen later nogmaals aan Noach en Abraham bevestigd is geworden.

4. Christus komt in de volheid des tijds, om voldoening te doen aan dit verbond, want er moest betaald worden. Hij werd geboren uit een maagd, en is geworden onder de Wet(Gal. 4:4-5). Hij heeft die Wet volkomen vervuld en onderhouden, krachtens Zijn gehoorzaamheid, want niemand kon Hem overtuigen van enige zonde of ongerechtigheid. Hij werd dus de vervulde Wet Gods voor Zijn volk, waardoor Zijn volk weer een vrije toegang had tot Zijn Vader. In Hem is die Wet vervuld geworden. Daartoe moest in het OT de stenen tafelen der Wet, in de ark des Verbonds worden gelegd, met daarop het gouden verzoendeksel.

5. Maar deze volbrenging der Wet, op grond van Zijn gestorte bloed moest in de tijd, nog wel toegepast worden, aan de harten van Zijn keurlingen. En hoe gaat dit toepassen nu in zijn werk…..??

 

6. Wel, de mens ligt volkomen weerloos in de klauwen van satan. ‘Wat zijn dan die klauwen waarmee hij die mens vasthoudt, zult u misschien zeggen?’ Dat is de zondemacht waarin die mens zelf is gevallen, waarmee die mens een slaaf is geworden van zijn vader van nature, de duivel. Kijk, en nu moet u dat als volgt zien, om het een beetje begrijpelijk te houden. Toen de Heere, Zijn volk ging verlossen uit de handen van Farao en zijn drijvers, deed hij dit met plagen die over gans Egypteland kwamen. God voerde dus een strijd tegen/met Farao én Egypteland, waarin zijn volk als dienstslaaf verkeerde. Deze strijd was dus niet met Israel, en ook niet tegen Israel, eerder het tegendeel. Maar het ging er ook niet buitenom, want zij waren daar woonachtig. En zo heeft den Heere, na die negende plaag een middel/weg tot verlossing aangewezen, aangaande die tiende dodelijke plaag die over gans Egypteland zou gaan komen, middels het ingestelde Pascha. Er moest een lam geslacht worden, en bloed worden gestreken…. etc. Lees ook wat de Apostel 1 Korinthe 5:7b (met kanttekening) hierover schrijft, “want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus”.  Tenslotte is Israel verlost geworden uit en van haar diensthuis, middels een weg van bloedstorting én gerechtigheid. Dit was zo naar de letterlijke zin, maar het geestelijke beeld wat hier in verborgen ligt, wees prachtig heen naar het beloofde verlossingswerk van de Messias die nog moest komen. Lees Exodus 12 eens een paar achter elkaar door.

 

7. En zo doet God nu precies hetzelfde, wanneer hij middels de Heilige Geest een zondaar gaat bearbeiden tot de zaligheid. Hiertoe gebruikt de Geest immer twee instrumenten, namelijk Wet en Evangelie. God voert dan een strijd tegen satan, en niet tegen of met die mens. Deze geestelijke strijd gaat echter nooit buiten die mens om, want staat er in Rom. 7, “wanneer het gebod (der Wet) is ingekomen zo is de zonden weder levend geworden. Kijk, en dát geeft zo’n ontwaakte ziel werkzaamheden aan de Troon der Genade. Die ziel is krachtens dat eerste verbroken (werk-)verbond in Adam nog immer getrouwd met haar eerste man, de Wet in Adam, die hem gedurig vervloekt en verdoemt ten dode. Hoe die ziel ooit opgenomen moet worden in dat genadeverbond, weet hij niet. Dit moet hem namelijk van God geopenbaard worden. Het enige wat die ziel geestelijk voelt is : “er moet betaald worden…., want sterven is Mijn Rechter ontmoeten, en dat gaat nooit!!” Die vloek der Wet dondert gedurig in zijn gemoed. De ziel voelt dat hij van zijn zonden af moet geraken, maar satan wenst die zondaar niet los te laten, evenmin als Farao dat volk destijds niet wilde laten gaan. Nee, zij moesten nog harder gaan werken in zijn slavendienst. Kijk, en dit geeft die inwendige geestelijke strijd, bij zo’n ontwaakte ziel. Gedurig loopt die ziel te tobben : “Hoe moet ik met God verzoend worden? ” Tenslotte gaat de Vader deze ziel trekken tot Zijn heilig Recht, en leidt die ziel (in zijn gemoed/ziel) terug in Adam. God eist in dat heilig Recht Zijn beeld terug, wat die zondaar in Adam heeft verloren. (Psalm 116) De zondaar staat dan zo naakt en zwart van zonden voor God, dat hij innerlijk gewaar wordt niets meer hebbende tot betaling aangaande dat verloren Beeld én zijn gemaakte hemelhoge zondeschuld, en gaat innerlijk verloren onder die vloekeis der Wet met een laatste noodschreeuw tot God, om behoudenis voor zijn arme verloren ziel. Nu heeft de Wet zijn functie als bloedwreker gedaan, maar in die nood, heeft diezelfde Wet ook nog een tuchtigende functie/werking. Deze tuchtigende werking is een heenwijzer naar Christus. Die Wet onderwijst deze zondaar in zijn bange doodsnood, dat al hetgeen hij nu mist tot betaling voor zijn hemelhoge schuld, volkomen te vinden is in het bloed van Christus Jezus. De zondaar gaat dus met die laatste noodschreeuw, denk aan de moordenaar : “Heere, gedenk mijner…etc”, verloren als in een punt des tijds, en valt daarna in de armen van Christus, middels Zijn zeer liefelijk tussentreden. En deze tussentreding wordt nu innerlijk toegepast middels de beloften van het Heilig Evangelie, hetgeen de Geest dan gedurig in zo’n verloren ziel instort middels de werkingen der liefde, én het zaligmakende geloof in Hem. “Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn…!!”

 “Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonden…”(Rom. 6:7)

 

D.J. Kleen

 ————————————————————————————-

 

Lees ook eens mijn verhandeling over Exodus 12 :  klik hier

 

Ds. J. Catsburg : Ninevé buigend onder Gods rechtvaardig oordeel, Jona 3:3