John Philpot – Newgate

Posted by admin | | zaterdag 25 oktober 2008 11:17 am

Jan Philpot, de zoon van Pieter Philpot, een aanzienlijk en beroemd ridder in het gebied van Hampton, was de laatste, die in het jaar 1555 de erekroon bekwam. Hij ging eerst te Winchester ter school, studeerde daarna aan de hogeschool te Oxford, en legde zich toe op de kennis van het keizerlijke recht, alsook op de beoefening van de vrije kunsten en talen, vooral op de Hebreeuwse taal. Daarna had hij groten lust om vreemde landen te zien, en reisde door Italië naar Rome. Toen hij van Venetië naar Padua reisde, ontmoette hij een Franciscaner monnik, die hem van ketterij beschuldigde, zodat hij in levensgevaar zou gekomen zijn, indien hij zich niet in tijd uit de voeten had gemaakt. Nadat hij eindelijk weer thuis was gekomen, werd hij geestelijke onder Jan Ponet, die destijds bisschop te Winchester was. Doch na de dood van de vromen koning Eduard hielden de bisschoppen in Engeland een kerkvergadering in de tijd, toen de vervolging tegen het Evangelie uitbrak. Philpot was een van de eerste, die dat, benevens anderen, verdedigde, daar hij zich tegen de allergrootste vijanden van het Evangelie verzette. Om die reden werd hij eerst door Steven Gardiner, bisschop van Winchester, gevangen genomen, en daarna naar Boner, de bisschop van Londen gezonden, die, benevens andere pausgezinde dienaren, dikwerf met hem sprak.

Toen men hem van de een gevangenis naar de andere had gesleept, zei Philpot: “Nu hebt gij de macht, om mijn lichaam naar uw believen herwaarts of derwaarts te slepen, maar over de ziel hebt gij niet te gebieden.” Als hij, met nog zes andere gevangenen, op stro een nacht op de grond van het koolhuis van de bisschop van Londen had doorgebracht, zei hij, dat zij daar, Gode zij dank, veel beter en zachter hadden geslapen, dan anderen, die zich op hun zachte bedden zich herwaarts en derwaarts hadden gewend.

Toen zij hem voorwierpen, dat hij hovaardig en eergierig was, verantwoordde hij zich en zei: denkt gij, dat ik in deze ellendigen en moeilijken toestand, daar ik in gevaar verkeer, van of het leven van dit mijn lichaam, of het eeuwige leven in de hemel te verliezen, zoveel tijd heb, om mijzelf lief te hebben, of aan wereldse eer te denken? Nochtans wil ik liever in uw handen vallen, dan voor God eeuwig verloren te gaan.” Als hem ook door een leraar in de heilige Schrift werd voorgeworpen, dat hij met zo vele hooggeleerde en kundige lieden niet wilde overeenstemmen, zei hij: “Met allen wil ik het eens zijn, die met Jezus Christus en Zijn Woord overeenstemmen. Maar ziet toe, gij lieve heer leraar, dat de reuk van een oneerlijk gewin u niet tot een knecht der mensen verlaag, en van wat u Christus geleerd en bevolen heeft, afvallig maak.” En, ofschoon de bisschop van Londen deze Philpot in zijn gevangenis gedurende veertien dagen in een jammerlijke toestand had laten liggen, zodat hij bed, licht noch vuur kon bekomen, en de bisschop, die hem bij toeval ontmoette, toen men hem na zijn verhoor weer naar de gevangenis bracht, volgens zijn gewone hoffelijkheid zei: “Heer Philpot, zo ik iets doen kan, dat u kan dienen, beschik daar dan over, alsof het uw eigendom ware,” zei Philpot, die bij ervaring wist, hoe men zulke schijnbare vriendelijke woorden moest verstaan: Ik begeer niets anders van u, dan dat gij met mijn rechtsgeding en de uitvoering daarvan volgens de last, die gij daartoe hebt, zo spoedig mogelijk en ernstig wilt voortgaan, opdat ik des te eerder uit dit sterfelijke en ellendige leven tot het eeuwige en zalige leven mag overgaan.”

Toen hij op een andere tijd andermaal was voorgebracht, om aangaande het sacrament der mis belijdenis af te leggen, en er werd bijgevoegd, dat hij daarom geen gevaar behoefde te vrezen, antwoordde Philpot: Lieve heren, aangaande dit punt heb ik dusverre nog niet gezegd, hoe ik daarover in mijn hart gevoel, daar ik wist, dat ik dit zonder levensgevaar niet doen kon. En, ofschoon ik weet, dat er sommigen onder u slechts teken zijn, voor wie ik derhalve mijn gevoelens vrij mag openbaren, nochtans zijn ei, ook enige hier tegenwoordig, die uit mijn woorden aanleiding en stof zullen nemen, om een vuur aan te steken, om mij daarin te verbranden.”

Daarop volgde een langdurig twistgesprek, waarin onder andere Philpot het volgende staande hield: Wanneer in het gebruik van het sacrament de instelling van Christus niet volkomen gehouden wordt, is het geen sacrament meer, evenals in vroegere tijden de offeranden der tien stammen te Bethel geen ware offeranden waren, daar God die in zijn wet niet bevolen had. Daarom, indien iemand, boven de woorden der instelling, deze drie zaken niet daarbij voegt, zo is het geen sacrament, te weten: ten eerste, dankzegging voor de verlossing, die door Jezus Christus is verworven; ten tweede, de verkondiging van de dood van Christus tot stichting der kerk en ten derde: Neemt, eet en drinkt,” enz.

Toen hij andermaal door de kanselier werd vermaand, om zichzelf te sparen, van gevoelens te veranderen, zich in eer, welstand en in het leven te behouden, antwoordde Philpot “Mijn geweten geeft mij getuigenis, dat ik niet door menselijke beweegredenen, maar door de vrees Gods hiertoe word gedrongen. Ik zou toch wel de meest dwaze mens op aarde moeten zijn, indien ik met verlies van zo vele goede gunsten en voordelen, die ik in deze wereld kan genieten, mij zulk een schrikkelijk vonnis zou op de hals halen.” Toen men hem van de pauselijke apostolische zetel wilde spreken, zei hij, dat, wanneer men daarvan iets zekers wilde vaststellen, men tevoren verzekerd moest zijn, of de apostolische leer daar ook zuiver en rein gebleven en nog te vinden was, want, in zoverre men dit niet kon bewijzen, men te Rome zich even weinig op een zetel kon beroemen, als de Turk te Antiochië of te Jeruzalem, en men zich alleen dus op een apostolische zetel beroemde, omdat de apostelen in vroegere tijden in die plaatsen hadden gepredikt.

Teneinde hun ook te verklaren welk een groot onderscheid er is tussen de mis en het avondmaal des Heeren, zei hij: De Heere Christus zegt: Neemt, eet, drinkt allen daaruit, en doet het tot Mijn gedachtenis;” maar gijlieden zegt: Hoort, ziet, slaat op uw borst, drinkt niet allen daaruit, bidt het aan, offer het voor levenden en doden.” Is het niet een gruwelijke godslastering jegens God en zijn sacramenten, om daaraan zoveel toe te voegen en er af te nemen, en de instelling van Christus aldus om te keren en te vervalsen?” En, toen zekere, Harpvelt zijn laatste toevlucht nam tot de almacht van God, en zei, dat er bij God niets onmogelijk was, antwoordde Philpot:”De almachtige God wil en zal nooit datgene volbrengen en bewerken, wat tegen Zijn goddelijk Woord, Zijn eer en waarheid strijdt. En wat kan meerder tegen Gods eer strijden, dan dat God zich, naar het goedvinden van de priester, in een beet brood zou laten sluiten en verbergen? Dan behoort men Gods Woord, wanneer dit verkeerd en niet schriftmatig verstaan wordt, in het geheel niet voor Gods Woord te houden.” Toen Philpot nu geruime tijd zich aan het onderzoek onderworpen, en vele twistredenen gevoerd had, en de vijanden der waarheid niet langer verdragen konden, dat Philpot zo getroost en zonder vrees de zuivere leer van het evangelie verdedigde, en daarin bleef volharden, hebben zij in overleg met Boner bisschop van Londen, hem ter dood veroordeeld, en het vonnis gemeenschappelijk ondertekend.

Johannes Baleus zegt, dat Philpot vele boeken heeft geschreven, waaruit zijn hoge en voortreffelijke gaven, waarmee hij door God bedeeld was, zijn op te maken. Om deze reden deden vele ridders hun best hem in het leven te behouden, en tot grote eer te brengen, indien hij maar een weinig had willen veinzen. Dit was ook de oorzaak, dat hij zo lange tijd gevangen zat, en er zovele onderzoekingen van verschillende personen met hem plaats hadden. Doch de Heere sterkte hem aldus, dat beloften noch pijnigingen, noch bedreigingen van een gruwelijke dood hem van zijn voornemen konden afbrengen, want het was zijn onherroepelijk besluit, de leer, welke hij beleden en verdedigd had, met zijn bloed te verzegelen en te bevestigen, en aldus werd hij dan ook in de maand December, in het jaar onzes Heeren 1555, op Smitsvelt te Londen verbrand.