Nicolas Ridley en Hugh Latimer

Posted by admin | | zaterdag 25 oktober 2008 11:22 am

Nicolaas Ridley, bisschop van Londen, was een uitnemend en geleerd man, die zich zeer beijverde om de zaligmakende leer van de Zoon van God te verbreiden, waarom hij zich de haat der gezworen vijanden van de waarheid op de hals haalde, maar vooral was hem de pausgezinde bisschop van Winchester, Steven Gardiner, zeer vijandig. Vooreerst werd hij tot drie malen in enige dagen gedagvaard, daarna gevangen genomen en overgeleverd in de handen der gerechtsdienaren, die hem veel verdriet en ellende aandeden en in een duistere gevangenis wierpen. In al zijn verdriet ontving hij geen grote troost van mensen, dan alleen van Hugo Latimer, bisschop van Worchester, die in die tijd, mee om de Evangelische leer, gevangen zat, en hem met geschriften versterkte en vertroostte, zodat zij bij herhaling aan elkaar schreven.

Nadat Ridley enige tijd gevangen had gezeten, en hij zag, dat de pausgezinden hem zeer benijdden, verzocht hij schriftelijk om onpartijdige rechters, die zijn zaken zouden onderzoeken, en dat daartoe een zeker aantal zou worden gekozen, opdat zij, niet door giften verleid, uit gunst zich naar anderen schikten, noch door vrees weerhouden zouden worden, om alles naar recht te beoordelen; en voorts, aangezien het geschil over de leer en de godsdienst liep, dat hij zich zou mogen verantwoorden voor lieden van goed verstand en juist oordeel. Doch de president en de commissarissen stelden hem drie artikelen voor, waarop zij antwoord verlangden. Hierop antwoordde Ridley zoals hier volgt, hetwelk plaats had te Oxford, op de 20sten April, in het jaar 1555.

“Gisteren ontving ik van u, hoogwaardige heren, mijnheer de president en mijn heren de commissarissen, die daartoe bent afgevaardigd, zowel vanwege Hare majesteit, de koningin, als van hare raad, drie artikelen, waarop ik thans geroepen word te antwoorden. Ik nu, de bediening herdenkende, die mij vroeger was toevertrouwd, over de kudde van Jezus Christus, waarvan ik eenmaal rekenschap zal moeten afleggen, en wat spoedig geschieden zal ziende ook op het bevel van Petrus, dat ik ten allen tijde een iegelijk rekenschap behoor te geven van de hoop, die in mij is, met zachtmoedigheid en vrees; daarenboven aanmerkende, dat ik de gemeente van Christus en u, die met gezag en openbare macht bekleed bent, dit schuldig ben, heb ik mij voorgenomen uw bevel te gehoorzamen, en u uitvoerig mijn gevoelen bloot te leggen betreffende de drie voorgestelde artikelen.

Ofschoon ik, om de waarheid te zeggen, vroeger een ander gevoelen aankleefde aangaande de zaken, waarnaar gij mij hebt gevraagd, dan ik thans doe, roep ik God aan tot getuige, dat ik niet lieg, dat mij geen menselijke geboden noch gevaren dezer wereld noch enige hoop op . begeerte van tijdelijk voordeel, er toe hebben gebracht of gedwongen, om mijn gevoelens te veranderen en te geloven, waarin ik mij nu verheug, maar alleen uit liefde tot de waarheid, die mij door Gods genade is geopenbaard, zoals ik bij mij zelf zekerheid heb, door het lezen van het goddelijke Woord en de boeken der kerkvaders, die zeer goed en christelijk hebben geschreven, voel ik mij gedwongen mijn gevoelens u te openbaren. Want wie weet, of hetgeen mij te zijner tijd wedervaren is, ook soms met iemand uwer zal plaats hebben, namelijk, dat God u eenmaal de voorgestelde artikelen, waarin gij nu een ander gevoelen hebt dan ik, mag openbaren, gelijk het Hem behaagd heeft die mij mee te delen. Doch, voor ik ter zake kom, leg ik de verklaring af, dat ik aangaande mij zelf niets zal zeggen, hoe gering het ook zij, dat op enige wijze in strijd zal zijn met Gods Woord, of met de regelen van het geloof en van de christelijke godsdienst, die door Gods Woord in de gemeente van Jezus Christus bevolen en vastgesteld zijn, waaraan ik mij en al het mijne eeuwig wil onderwerpen. En, aangezien de zaak der belijdenis zeer belangrijk, en ieder uwer bekend is, dat wij niet goed voorbereid zijn te antwoorden, zowel wegens de korte tijd, die mij gegeven is, alsook omdat ik niet in het bezit van mijn boeken ben, betuig ik, dat ik heden van u verzoek, dat ik van de antwoordenuitleggingen en bevestigingswoorden, naar beter en rijper nadenken, zal mogen bijvoegen of afnemen, zoals dit meer geschikt en meer behoorlijk zal worden bevonden. Na dit te hebben betuigd en voorgesteld, zal ik zo beknopt mogelijk de artikelen beantwoorden.

http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm#537