Treffend stukje van ds. A. Kort

Posted by admin | | zaterdag 21 februari 2009 10:02 am

Artikel in pdf :  klik hier 

 

 

Overgenomen uit het Kerkblad der Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland :

                     

 

 

Bij de tijd

 

Voor onze jongeren ( en niet minder voor de ouderen! )

 

 

Gods hand in de geschiedenis – deel 6 & 7

 

In vervolg op het voorgaande weet ik mij nog wat aangemoedigd om nog wat meer te schrijven over mijn leven. In dit geval gaat het dan over mijn ervaring die ik had met een caféhouder, die krachtdadig door God bekeerd werd. Een brief schrijver wijst er mij op, dat het zo goed voor de jonge mensen is om daar nog eens van te horen of te lezen. Hij schrijft: “Je hoort het bijna niet meer hoe een mens bekeerd wordt. Want er zijn er wel die een bekering kunnen vertellen, waar God niet van af weet. Dat zijn mensen die met een ingebeelde bekering verloren gaan.” Dit is juist en daarom hopen we ook de toegewenste moed, vrijmoedigheid, tijd en gezondheid ervoor te krijgen om deze stukjes te schrijven, waarin het persoonlijke element niet ontbreekt. We zijn wel beducht voor eigen eer, die ons hart zo graag wil koesteren in zelfzucht, maar de Heere mocht het voor Zijn eigen eer op willen nemen. Dat brengt altijd weer vernedering en oormoed met zich mee. Daarin is het ware Godswerk ook het meest te herkennen. Zo was het ook met de man waar we de vorige keer over schreven. Menigmaal hoorden we van de enorme strijd die deze baas voerde. Hij moest sterven en kon niet sterven. Sterven was God ontmoeten. Voorheen had hij zich daar, net als ieder ander, maar weinig of in het geheel niet over bekommerd. Ondanks de plaats waarin veel mensen ter kerke gingen en waar nog een behoorlijk aantal van Gods volk in liefde met elkaar omgingen, was hij niet overtuigd van hun geluk en ging hij ook dwars tegen Gods Woord in. Ook hij behoorde tot het getal dergenen, die Gods lieve dag openlijk wilden schenden. Maar nu lag hij als een vloekeling in zijn eigen café terneer. Niemand kon hem helpen in deze zijn verloren en verdoemelijke staat voor God. Op een zondag, toen we na de kerk met wat vrienden samenkwamen, kwam er een familielid wenend de kamer in en vertelde van de hopeloze toestand waarin hij hem gezien en gehoord had. Wat had die caféhouder een smart over zijn zonden. Hij had gezien, hoe diep dat deze man mocht bukken onder God, Die hem met één slag in het stof had gebracht. Hoe oplopend was zijn nood en aandoenlijk zijn berouw. Ik kreeg er zoveel betrekking op dat ik hem wel wilde bezoeking, daar mij deze wegen niet vreemd waren. Mijn hart was zeer aangedaan over zijn toestand en ik zou hem, graag willen vertellen hoe God zulke zondaren als hij verlossen kon. Ook daar had ik door genade toch de bevindelijke kennis van gekregen. Ik sprak me hier een weinig over uit in dit gezelschap, maar ik was tevens bevreesd om dit te doen vanwege mijn onvermogen en dwaasheid.  Aangespoord door een vriend ondernam ik een poging hem te bezoeken. Ik begaf me dadelijk naar zijn huis, dat onder één dak was met zijn café, omdat ik vreesde het nooit meer te doen als ik het niet meteen deed.

 

Toen ik bij zijn deur was en gereed stond om aan te bellen, kwam er ineens de hand Gods tussen mij en het huis. De Heere belette, tot mijn ontzetting, mij de toegang tot deze man. Vol van gedachten keerde ik weder naar mijn eigen huis. Onderweg vroeg ik de Heere wat dit toch wezen en betekenen mocht. Het behaagde de Heere mij te laten zien, dat dit een zaak tussen God en de ziel van deze man was. Hij had mij daarvoor in het geheel niet nodig. Ik kreeg daar een les, die mij voor heel mijn leven bijgebleven is. God volvoert Zijn eigen raad en begaat een eenzijdig Godswerk, als Hij een mens door Zijn oneindige Godsliefde wil bekeren. Daar moet alles en iedereen tussen uit vallen. De mens zelf die dit te beurt valt, is daar zelf ook geheel lijdelijk in. Het wordt een omkomen met zichzelf. Hij wordt behouden door en op grond van het recht en niet ten koste van het recht. De mens zal door recht verdoemd zijn en door recht verzoend worden. Ik zag de heilige Rechter voor oog, Die deze man in zijn geweten voor Zijn rechterstoel gedagvaard had. Er moest wel Iemand bijkomen, maar ik was dat in ieder geval niet. Hier moest de Borg optreden, zou deze man behouden worden. En het ging erom dat deze man aan Gods kant mocht vallen en zijn eigen vonnis kwam te onderschrijven. Uit liefde tot Gods eer en heilige deugden moest hij zichzelf leren veroordelen, zodat er voor hem niets overbleef dan de onderste plaats der hel.

 

Nu ik aan het schrijven ben, komt het mij weer helder voor ogen dat ik dit zag. Trouwens zo was het ook in mijn leven eraan toegegaan. Tegenwoordig zijn ze al behouden en hebben ze God al lief na enige verandering die ze ondergaan. Een benauwde consciëntie wordt al gauw voor zondekennis gehouden. Ze zijn zo bij God, zonder dat God bij hen ooit kwam. De algemene werkingen des Geestes worden, doordat er geen ontdekking en geheiligde wetenschap is, voor zaligmakend werk gehouden. Men is daar bekeerd geworden waar het ware Godsvolk juist onbekeerd werd. Zo komen ze nooit tot een algehele afsnijding van de oude adamstam en is er geen plaats voor de verlossing door Christus en Zijn gerechtigheid. Hoe jammerlijk velen worden zo bedrogen. Daarom horen we ook niet meer van een ouderwetse bekering. Dat hoeft zo nu niet meer. Maar hier zit iemand te schrijven over een man, met wie hij samen een eertijds heeft gekend. We leefden beiden zeer aardsgezind en met deze tijd aan de wereld verbonden. We waren zeer onwetende, zelf niet door enig onderwijs uit de Bijbel, met de weg der zaligheid. We zijn er beiden achtergekomen, dat in de weg der bekering het er zo niet aan toegaat, als men over het algemeen nu in deze tijd voorstaat. Daarom zie er nauw op toe of het wel met u is, geliefde lezer. Toets uw weg met een Bijbelse bekering, waarin niet wedergeboren mensen of iets dergelijks, maar goddelozen met God verzoend worden door de dood, de offerande en het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon. Dan alleen zult u zalig worden.

 

Het duurde enige tijd dat we weer iets opmerkelijks van de oude baas hoorden. Niet dat het werk van de Geest der ontdekking ophield in zijn leven. We hoorden wel hoe grondig God Zijn werk in het leven van deze caféhouder voortzette. Hij was als een smelter, die de oven heet opstookte om dit Goddelijk goud van het schuim en onreinigheden te ontdoen. Dit werk was niet als de opkomende dauw, die bij de kracht der zon zijn gedaante verliest. Het was niet als een vroegkomende morgenwolk die door de wind verdreven werd. Nee, de Heere deed hem zijn overtreding grondig kennen. Zijn zonden zag hij voortdurend voor ogen. Ordentelijk werd zijn kwaad tegenover God voor ogen gesteld. Zijn hele leven ging aan hem voorbij. Tot de wortel toe leerde hij zijn verdorvenheid kennen. Hij vond benauwdheid en droefenis. Benauwdheid in de angst der hel. Droefenis in de droefheid naar God. De zonden werden hem tot smart en schuld. De ongerechtigheid werd door hem beweend. Berouw vervulde zijn ziel. Hij bad de Heere om genade en verkreeg die op Gods tijd. Toen hij niet meer waard was om van de Heere opgeraapt en aangezien te worden, kwam God in Zijn vergevende liefde. Gods doen was rein en Gods vonnis was geheel rechtvaardig. Hij werd waard om voor eeuwig van God verdaan te worden. Hij omhelsde het recht Gods en kreeg het lief boven zijn eigen zaligheid. Toen kwam God in Christus hem te zaligen.

Ik hoorde hiervan bij snippers uit de mond van anderen (vooral uit de mond van de familie waar enige goede verstaanders onder waren), maar het meeste hiervan werd mij duidelijk toen ik aan zijn sterfbed zat. Van dit dodelijk tijdsgewricht hoorde ik al toen ik op de steigers stond. Ik was met iemand aan de goten van nieuwbouwwoningen bezig. Mijn maatje vertelde me, dat hij in de plaats waar deze kroegbaas en ook wij woonachtig waren, gehoord had dat de Heere bij die caféhouder overgekomen was. Hij maakte me tegelijk duidelijk dat het sterfbed van die man tot een preekstoel was geworden. Al de mensen die bij hem op bezoek kwamen, werden ernstig aangesproken van Gods toekomende toorn. De stamgasten en anderen die hij regelmatig in het café zag, werden door hem ernstig gewaarschuwd voor het verderf dat zij tegemoet reisden. Hij wees daarop, dat hij eenzelfde weg ging, maar dat de Heere hem daarvan ontrukt had. Ook de dokter werd door hem gewezen op de noodzaak van de waarachtige bekering. Vrouw noch kinderen werden door hem ontzien. Tegelijk getuigde hij van het grote wonder dat God naar hem had omgezien.

 

Ik was heel verwonderd en verblijd. Later hoorde ik uit de mond van zijn eigen vrouw (en anderen), dat hij de mensen beleed dat hem als een verloren zondaar, in Christus Jezus, barmhartigheid geschied was. Hoe zijn zonden verzoend en zijn schuld vergeven was door het bloed en offer van Christus. Hoe een onuitsprekelijke vrede hem ten deel was gevallen en welk een zoete rust hij was gewaar geworden. Dit maakte mijn vreugde nog groter. Bij het horen van dit bericht kreeg ik een onweerstaanbare zin om deze man op te zoeken. Maar een eerdere ervaring hield mij daarvan terug. Ik gaf geen voldoende acht op Gods wil hierin. Allerlei bezwaren rezen bij mij op. Sterker werd de roep om deze cafébaas op te zoeken, maar ik weerstond ze met gelijke tred; tot op het moment dat ik hoorde dat de mensen er mee gingen spotten.

 

Vooral uit die kringen waar ze het meest van deze waarheid wisten, deed men verachtelijk over de bekering van deze man. Tot op mijn werk vernam ik hiervan. Juist in die mensen die zich erom moesten verblijden, kwam een hatelijke vijandschap openbaar. De verwondering over dit werk Gods sloeg bij de mensen om in verdachtmakingen, ontkenningen en ongeloof. Ik begreep eerst niets van zo’n reactie, want ik mocht het geloven en overnemen. Het was mij immers op eenzelfde wijze te beurt gevallen. Nu versta ik dit wel. Nergens meer heerst er zo’n farizeïsme als in onze kringen. Helaas zien de mensen dit niet. Ze stoten zich aan de steen des aanstoots. Men gaat af op hun werken. Ik hoorde het uit de mond van mijn maatje, dat de mensen het niet konden geloven dat zo’n slechte man, die nooit naar de kerk ging en zo’n vreselijk leven leidde, hen voor zou gaan in het Koninkrijk Gods. Ze konden niet geloven dat God hen, die altijd naar de kerk gingen, voorbij zou gaan en zulk een slecht mens als hij zalig maakte. Dit werk kon geen waarheid zijn.

Helaas hebben zij van het Woord Gods nog nooit het ware verstaan, dat de Heere niet de rechtvaardigen, maar de zondaren tot bekering roept. Dat Hij niet degenen die rein zijn in hun eigen oog, maar de diep gevallen zondaars van hun drek reinigt. Het helse gif zit ons in de aderen. Er is geen plaats voor de gerechtigheid van Christus, omdat men vol zit van een ondeugdelijke eigengerechtigheid. Niet hij, die cafébaas, en vele andere gezaligde zondaren, maar zij, hun bestrijders, moeten voor eeuwig omkomen als God het niet verhoedt. Laat dit een ernstig vermaan voor ons zijn.

 

           

                                                                                          

ds. A. Kort

Krimpen a/d IJssel 

 

 

Gods hand in de geschiedenis – deel 9

 

 

Het is een ontzaggelijke zaak om een mens op het sterfbed te zien. Het is ook geen geringe zaak zelf te moeten sterven. Hoe onmogelijk moet het ons schijnen God in het aangezicht te zien, Wiens ogen zijn als vlammen vuurs en Welks heiligheid is als een vuurbrand dat alles verzengt en verteert. Gods Woord leert hiervan dat Hij buiten Christus een verterend Vuur en een eeuwige Gloed is, waarbij niemand wonen kan. Hoe beducht zullen we moeten zijn om Hem onbekeerd en onverzoend te ontmoeten. Hoe zal het ons moeten uitdrijven Hem, in de weg van waarachtige bekering, om genade te smeken. Hoe nodig is het ons om, door middel van het zaligmakende geloof in Jezus Christus, met Hem in een goede betrekking te komen.

We kunnen er niet buiten om door het bloed van Jezus gewassen en door de Geest van God gereinigd te worden. In geen andere weg kunnen wij de toekomstige toorn Gods ontvlieden. Gods wraak omwille van de zonden zal ons zeker aangrijpen en Zijn gramschap zal Hij rechtvaardig over ons uitstorten, als we in Adam gebleven zijn wat we in onze eerste geboorte waren. Bij de man, over wie we schreven, was dit eeuwige wonder wel gebeurt. We hadden het gehoord, maar ook gevoeld.

God maakte het ook bekend. Hij was een levend toonbeeld van Gods opzoekende liefde en Gods vrije genade. Hier was geen sprake van enige consciëntieovertuigingen of voorbijgaande benauwdheden. God trok met deze man door in het Goddelijke gericht. Deze werd in Christus vrijgesproken door God, van schuld en straf. Hij werd vrijgemaakt van zonden, hel en de eeuwige dood.

Daar zat ik nu bij zijn sterfbed. Wat een wonder toch, bij een man van de mensen veracht en verschopt, om der zonden wil. Van God verkoren, om Zijns Zelfs wil.

Ternauwernood zalig om, uit oorzaak van de gerechtigheid en de verdiensten van Christus en zalig en schuldloos door het bloed en het offer van Christus, de Vader zonder vlek of rimpel voorgesteld te worden. De man die aan de poorten van de hel lag, ligt nu aan de poorten van de hemel. Met een lijkbleek gelaat en een ingevallen gezicht moeten nu de laatste zuchten komen om hem naar het eeuwige Vaderhuis met Zijn vele woningen te brengen. Daar wacht hem de eeuwige gemeenschap met God. Nog even en dan mag hij ingaan in de eeuwige vreugde Zijns Heeren.

Nu in de nabijheid van een ellendig stukje mens als ik in de buurt van zijn vrouw en zoon, die zich bij ons had gevoegd, zal hij overgaan tot het gezelschap der engelen voor de troon Gods en het Lam. O, wat een eeuwig wonder van eeuwig welbehagen en oneindige barmhartigheid. En nu had Die grote God, Die mij, eveneens als hem, van de straat heeft opgeraapt en met dezelfde gunst bedeeld had, in weerwil van de valse godsdienst, naam- en schijnchristenen, mij naar het sterfbed van deze man, de kroegbaas gestuurd om nog een stukje uit de Bijbel te lezen. Zijn Woord en beloften zal deze erfgenaam van de hemel in zijn laatste ogenblikken niet onthouden worden. Toen ik zo zat te prakkiseren wat ik nu moest doen, hoe ik nu zou moeten bidden en wat ik zou moeten lezen, kwam de Heere mij te hulp. Hij kwam mij voor met het Hogepriesterlijk gebed, van de dierbare Persoon des Middelaars. Ik hoefde in het geheel niet te bidden, want dat deed Christus voor hem in de hemel. Voor een tweede keer werd ik uitgeschakeld. Hij lag in de handpalmen Gods verklaard. Die doorboorde handen van Christus waren zegenend over deze gezaligde zondaar uitgestrekt. Geen hoge taal en geen verheven bespiegelingen en woorden waren nodig om dit uit te klaren. Het eenvoudige lieve Woord van de Zich doodlievende, maar ook opgestane Heere Jezus waren nodig om, ook in het laatst van zijn leven, deze arme bedelaar bij te staan en te vertroosten.

Wat gelukkig toch als we er voortdurend tussenuit mogen vallen om zo het gezicht op Die Christus te krijgen.

 

 

Zo gebeurde het voor ons beiden. Een onvergetelijk moment.

Ik sloeg Johannes 17 op en terwijl ik dit kostelijk, amenloze en tot aan de wederkomst van Christus voortdurende gebed las, gingen die slappe armen met die koude handen van deze stervende caféhouder rechtstreeks omhoog, alsof hij deze lieve, biddende en dankende Hogepriester rechtstreeks wilde omhelzen. In elk geval gaf het een sterk verlangen en uitzien weer om bij Hem te zijn, Die tot hem eerst was gekomen en zijn ziel verlossing gaf. Het was net of ik langs die armen heen ook omhoog mocht blikken, waar ik ook die uitgebreide armen van mijn lieve God en Koning zag. Ik kan dit niet zonder tranen en diepe ontroering van mijn ziel schrijven, mijne lezers. O, het zal toch wat zijn Hem zo te mogen ontmoeten en voor eeuwig, ja voor eeuwig bij God te mogen zijn. Ik geloof, als het God mij zal geven, dat ik niet kan ophouden hiervan te schrijven en te preken. Maar ik volsta hiermee, omdat ik het voldoende acht de vraag van dit meisje behandeld te hebben. We weten de vraag die ze mij stelde: Wat is uw ervaring over Gods hand in het leven van andere mensen. Is dit aan te wijzen of is dit moeilijk?  

Het zal u duidelijk genoeg zijn. Ik werd helemaal van God vervuld met God toen ik aan het bed van deze stervende man zat. Ik las het Woord, nam afscheid en ging weg, vervuld van de liefde Gods. Kort daarna hoorde ik dat hij vijf minuten na mijn heengaan de laatste adem uitblies. Ook hiervan gaf de Heere mij de duidelijke bewijzen van de hand van Gods voorzienigheid. Dit behoeft geen nadere verklaring, omdat een opmerkelijke lezer dit zelf uit dit verslag wel lezen kan. Veel zou ik er nog van en bij kunnen zeggen, maar ik wilde het er maar bij laten. Jonge mensen, wanhoop niet: God leeft. Ik was zelf ook nog jong toen ik dit meemaakte.

Door genade heb ik Hem leren kennen. Eigenlijk ben je al te oud in de zondestaat.

Vraag om de ware bekering uit God. Verkrijg van Hem het oprechte geloof in Christus, opdat je God in Christus op grond van recht genadig mag leren kennen en vrede hebben.

 

 

 

Krimpen a/d IJssel

Ds. A. Kort