Rijksdag te Worms : “Hier sta ik, ik kan niet anders! Zo waarlijk helpe mij God almachtig!”

Posted by admin | | dinsdag 18 mei 2010 9:36 pm

Luthers gebed te Worms, vóór hij verschijnen moest op de rijksdag
O God! O God! O Gij mijn God, Gij mijn God, sta mij bij, tegen alle verstand en wijsheid van de hele wereld. Doe U het, U moet het doen, U alleen. Het is toch niet mijn – maar Uw zaak. Ik heb toch voor mijzelf hier niets te zoeken of met deze grote heren van de wereld van doen. Ik wil toch ook liever goede, rustige dagen hebben en zonder onrust zijn. Maar het is Uw zaak, Die rechtvaardig en eeuwig bent. Sta mij bij, Gij trouwe, eeuwige God! ik verlaat mij op geen mensen, het is alles voor niets en tevergeefs, het is kreupel alles wat vlees is en naar vlees smaakt. God, o God! Hoort U niet, mijn God? bent U dood? Nee U kunt niet sterven, U verbergt Zich alleen. Hebt U mij hiertoe voorbestemd? Ik vraag U, hoe ik dat dan zeker weet; wel, zó beschikt het God! want ik had mijn levenlang niet gedacht tegenover zulke grote heren te staan, ik heb mij dat ook nooit voorgenomen. Ach God, sta mij bij in de Naam van Uw lieve Zoon Jezus Christus, die mijn Schutsheer en Beschermer moet zijn, ja mijn Burcht door de kracht en sterkte van Uw Heilige Geest. Heere waar blijft U? Gij mijn God waar bent U? Kom, kom toch, ik ben bereid ook mijn leven erom te laten, geduldig als een lammetje. Want rechtvaardig is de zaak en Gij. Zo wil ik mijzelf van U niet afkeren in eeuwigheid. Dat zij besloten in Uw Naam. Amen. (* voetnoot: Op 17 en 18 April 1521 moet Luther voor de Rijksdag in Worms verschijnen, ook de keizer is aanwezig, velen hoopten dat Luther in deze vergadering zou herroepen, en zo de grote onrust rond de religieuze en politieke vraagstukken zou beëindigd zijn. Luther heeft niet herroepen, en zou ongeveer dit gezegd hebben: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders, God moge mij helpen’ of ‘Herroepen kan en wil ik niets, want het is gevaarlijk en heilloos om tegen het geweten te handelen’) E.A. 64, 289 – 290.

EEN ZALIGE WETENSCHAP

H.C. 21. Vr. Wat is een waar geloof?
Antw. Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is,uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil.

Laat hen – de werkheiligen – hun gang maar gaan! God zal ze zo’n voorspoed in hun voornemens geven, dat, als zij zullen zeggen: ‘Wij hebben gewonnen, vrede, vrede en geen gevaar’, zij in de afgrond van de hel wakker zullen worden. Ieder die Christus en Zijn Woord liefheeft zegt hier ‘Amen’ op, en bid van harte dat hijzelf toch aan Johannes’ getuigenis mag vasthouden, dát zeker geloven en daarop gerust sterven, dat Christus, het Lam van God, niet alleen andere mensen, zoals Maria Zijn moeder, Johannes de doper en sommige anderen, die Hij zeer bijzonder heeft liefgehad en hun zonde heeft gedragen, maar dat Hij ook mijn zonde van mij op Zich genomen en die gedragen heeft. Dat betekent: Zelf zonde en vloek geworden is en Zichzelf voor mij daarvoor geofferd heeft. Dit is de gouden wetenschap en de onzichtbare verborgen wijsheid van de kinderen van God, welke zij moeten weten en kennen, waarom zij ook christenen en ‘Gods kinderen’ heten…, of dat zij anders niet zullen zalig worden. Bibel- und Bucheinzeichnungen Luthers, vgl. WA 48, 133, 47-60.

De zekerheid van het geloof
Dit is de ware heilzame leer van het Christelijk Geloof, namelijk, dat deze gewisse verzekering en dit getuigenis van de Heilige Geest, in het hart moeten zijn, zodat het geheel niet twijfelt, dat wij door Christus, Gods kinderen zijn, vergeving van zonden en het eeuwige leven hebben, en dat wij ook moeten weten, dat God met alle ernst dit geloof eist en verbied om hieraan te twijfelen, als Hij zegt: Die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelf; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon (1 Johannes 5:10).Hiermee is de schandelijke, verdoemde, duivels leer van de papisten, die hiertegen zonder schaamte voorgeven, dat het goed is als je twijfelt, en dat een christen moet twijfelen aan de genade, op een geweldige manier in de bodem geslagen. Dat is zoveel geleerd: dat het goed is Gods getuigenis niet te geloven! en dit is niet anders dan God een leugenaar noemen, de Heere Christus lasteren en te schande maken, de Heilige Geest in het openbaar op de mond slaan, en zo wezenlijk en waarachtig de mensen tot de onvergeeflijke zonde en lastering tegen de Heilige Geest te brengen en daarin vast te maken, zodat ze tot de duivel moeten varen en geen heil of troost van hun zaligheid ooit zullen hebben. Crucigers Sommerpostille (1544), vgl. WA 21, 288, 16-30.

Om de reine en zuivere leer
Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers van de wereld, van de duisternis in deze eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. (Efeze 6:12) Daarom laten wij voortgaan en ijverig volharden met bidden en smeken. Wij aan wie het Woord bevolen is – die in het predikambt zijn – zullen de christelijke kerk helpen en behouden door de reine en zuivere leer, maar iedere christen moet haar ook ondersteunen door het gebed. Wie nu de christelijke kerk en het Evangelie liefheeft, en graag haar welzijn en voorspoed zou zien die moet bedenken dat hij, om die te ontvangen en te behouden ook zélf daarbij helpen moet. Dat kan echter alleen gebeuren door het gebed. Als je bidt dat de Naam van God geheiligd wordt, Zijn Rijk komt en Zijn wil geschiedt, en daartegen dat de naam van de duivel ontheiligd worde, zijn rijk verstoord en zijn wil en listen verhinderd worden. Wanneer je dat doet! dan sta jezelf, en iedere christen die dat ook doet, als een strijder in zijn wapenrusting op het slagveld en in de voorhoede en je helpt de christelijke kerk tegen de duivel en de wereld verdedigen en beschermen. Want iedere christen is een strijder en strijdt tegen de duivel op het slagveld! Zo zwaar als de strijd is om de prediking en de leer, zo zwaar moet je ook strijden met bidden en gebeden. Voor de reine en zuivere leer moet gestreden en geworsteld worden, want wij christenen zijn geweldige strijders eerst wij in het predikambt en daarna u in de gebeden. Ueber das Evang. Johann. 16, 23 – 30, Anno 1534, Verg. E.A. (2), 5, 131.

Het ongetwijfeld Christelijk Geloof
Want voorwaar zeg ik u, dat, zo wie tot deze berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven, dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden, zo wat hij zegt. Markus 11:23. Amen. Zo heeft God in het Onze Vader heel in het kort, alle noden die ons bedreigen, voor ons neergelegd, zodat wij geen verontschuldiging hebben om niet te bidden. Maar nu komt het er op aan, dat wij ook Amen daarop leren zeggen, dat is: niet twijfelen, maar geloven, dat het zeker verhoord wordt en gebeuren zal. Want het is niet anders dan een gebed van het Ongetwijfeld Geloof, dat niet zomaar op goed geluk bidt, maar weet, dat God niet liegt, aangezien Hij beloofd heeft onze beden te verhoren. Waar zo’n geloof niet is, daar kan ook geen echt gebed zijn! Daarom is het een noodlottige waan bij hen die zonder geloof bidden dat ze niet van harte JA erop durven zeggen en met zekerheid verwachten, dat God ze verhoort, maar in twijfel blijven steken en zeggen: ‘Zou ik zo vermetel zijn en mij erop beroemen, dat God mijn gebeden zou verhoren; ik ben toch maar een arme zondaar…,’ en meer van dit soort verontschuldigingen, dat komt hiervan, dat zij niet naar Gods beloften zien, maar naar hun eigen werk en waardigheid, waardoor zij God verachten en Hem voor onbetrouwbaar houden. Daarom ontvangen zij ook niets, zoals Jacobus zegt: Wie bidt, moet bidden in geloof en niet twijfelen, want die twijfelt is als een golf van de zee, die door de wind voortgedreven en opgejaagd wordt; die mens moet niet denken, dat hij iets van de Heere zal ontvangen. Zie, zoveel is er God aan gelegen, dat wij zeker zullen zijn niet te vergeefs te bidden en in geen enkel opzicht onze eigen gebeden verachten. Der Große Katechismus, von dem Gebete, 1529, vgl. WA 30.1, 211, 15-33. Lezen: Markus 11:12-26, tekstvers voor meditatie: vers 23

Volharden in het geloof
Laten wij naar het voorbeeld van Maria volharden: wil Hij ons ook niet dadelijk verhoren dan zal Hij ons toch niet verlaten (vgl. Johannes 2:1 vv). Dit geloof zal – als het een waar geloof is – staande blijven. Ook zij – Maria – volhardt in het geloof, vraagt niets meer aan Hem en spreekt toch tot de dienaars:‘Doe alles wat Hij u zegt!’ Wáár geloof schrijft Christus niet voor wat Hij doen moet, maar weet zich daarin te schikken. Het zegt wel: ‘Heere, ik ben in nood, help mij toch!’ Dat bedoelt Christus ook als Hij zegt: Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (Mattheüs 5:6). Het geloof geeft alles geheel in Zijn handen, ook hoe en wanneer Hij uitkomst wil geven. Dat zegt Maria ook: Wat Hij u zegt, doet dat! Dat betekent: zegt Hij u water te brengen, stenen, kolen of hout, haal het dan direct! Dit is de enige troost in aanvechtingen, dat wij al onze noden Hem voorleggen. Verlost de Heere ons daarna uit de nood…, dan brengt Hij deze genade met Zich, dat wij het niet hadden willen missen, ook niet voor het bezit van de hele wereld. Predigten des Jahres 1525, vgl. WA 17.1, 31, 12-20.

Half afgezegd en half toegezegd
Zo doet de lieve moeder van onze Heere Christus (vgl. Johannes 2:1 vv). Zij had het vertrouwen dat haar bede verhoord zou worden; anders had zij niet gebeden! Hier bidt het geloof in waarheid en legt de nood voor God neer. Zo moet je tot God komen: met geloof en vertrouwen. Christus spreekt hard en scherp tot haar, noemt haar niet ‘moeder’ maar bovenmate bevreemdend: ‘vrouw.’ Niet alleen haar moederschap, nee, ook het kindschap slaat Hij weg, alsof Hij haar niet wilde kennen. Zoals de woorden luiden wordt de bede eenvoudig afgewezen en Hij zegt er ‘nee’ op, en zoals het zich liet aanzien was het ook ‘nee’. Maar bij Christus is het nooit een volkomen ‘nee’, maar Hij zegt: ’Mijn ure is nog niet gekomen.’ Dat is: half afgezegd en half toegezegd. Christus wil zeggen je moet mij geen tijd, maat, en middel voorschrijven. Alles wil ik in Mijn hand houden. De tijd – dat Ik het doen wil – zal Mij voorbehouden blijven. Als u oplet kunt u zien: als zij bidt wordt, waar zij om bidt, afgewezen, maar gelijk wordt haar belooft wat zij wil. Predigten des Jahres 1528, vgl. WA 27, 28, 36 – 29, 10.

——————————————————————–

Over de wedergeboorte

Het Evangelie slaat alles neer wat iets kan doen, uit bloed, vlees, natuur, verstand, kennis, lering, wet, vrije wil, met al hun krachten, zodat niemand door zijn leringen, werken, kennis en vrije wil zo vermetel zou zijn iemand te helpen of iemand te laten helpen tot het Koninkrijk van God. Dat echter dit alles verworpen wordt en iedereen naar de geboorte uit God zou trachten. (…) In deze zaak houdt ieder maar wat hij wil, wanneer hij alleen maar weet dat het allemaal geheel nutteloos is en geen goed doet wat buiten de geboorte uit God is. Want als het iets nuttigs geweest zou zijn dan had de evangelist, omdat hijzelf zo nauwkeurig zoekt, dat zonder twijfel naast de geboorte uit God geplaatst en die Goddelijke geboorte niet alléén geprezen hebben. Kirchenpostille 1522, 10.1.1, 231, 1-16

Daarom moet u weten dat de Goddelijke geboorte niets anders is dan het geloof! Hoe gaat dat dan toe? Hierboven is gezegd dat het Licht van de genade het natuurlijke licht van het verstand bestrijdt en verblindt. Wanneer dan nu het Evangelie komt en het Licht van de genade verkondigt, dat een mens niet doen of leven mag naar zijn eigen inzichten, maar zijn natuurlijke licht verworpen, gedood, en ondergegaan moet zijn…, wanneer de mens dit getuigenis aanneemt en dát volgt: zijn licht en zijn mening overgeeft, graag een dwaas wil zijn, en zich wil laten leiden, onderwijzen en verlichten, zie, zo wordt hij in zijn voornaamste deel, dat is, in zijn natuurlijk licht verandert. Dan gaat het oude licht onder en gaat een nieuw licht op, namelijk het geloof. Dat volgt hij na in leven en sterven, hangt alleen aan het getuigenis van Johannes of het Evangelie. Hij zal alles daarom verlaten wat hijzelf heeft of kan doen. Zie, zo is hij nieuw geboren uit God door het Evangelie waar hij in blijft, en laat zijn eigen licht en eigen verwaandheid varen. Zoals Paulus zegt: Ik heb u in Christus door het Evangelie voortgebracht (1 Korinthe 4:15). Of Jakobus: Hij heeft ons gebaard naar Zijn wil, door het Woord der Waarheid, opdat wij eerstelingen Zijner schepselen zouden zijn (Jakobus 1:18). Vandaar dat de Petrus ons ‘nieuw geboren kindertjes van God’ noemt (vgl. 1 Petrus 2:2). Daarom wordt het Evangelie de baarmoeder (uterus) van God genoemd, dat Hij ons daarin ontvangt, draagt en baart, zoals een vrouw een kind in haar baarmoeder ontvangt, draagt en baart, zoals ook Jesaja zegt: Hoort naar mij gij overgebleven arm volkje van Jakob, die ik draag in mijn schoot (vgl. Jesaja 46:1). Kirchenpostille 1522, 10.1.1, 231, 16 – 232, 16.

Zie, wanneer nu het licht, verstand en de oude verwaandheid gedood is, duisternis is, en in een nieuw licht verandert wordt. Dan moet ook volgen dat het hele leven en alle vermogens van de mens veranderd worden. Want waar het verstand ondergaat, dan gaat de wil er achteraan; waar de wil ondergaat daar gaat de liefde en lust er achteraan. En zo moet de gehele mens in het Evangelie ‘kruipen’ en daar nieuw worden, en de oude huid uittrekken; zoals de slang doet, wanneer haar huid oud wordt zoekt ze een nauwe speet in de steenrots, daar kruipt zij doorheen en stroopt haar huid af en laat die buiten voor het gat liggen. Zo moet de mens ook in het Evangelie en Gods Woord zich begeven en getroost de beloften vertrouwen. Hij zal niet liegen! Zo trekt hij zijn oude huid af, laat zijn licht buiten, zijn verwaandheid, zijn wil, zijn liefde, zijn lust, zijn verstand, zijn werken en wordt zo een geheel andere en nieuwe mens, die alle dingen anders ziet dan voorheen. Die anders inziet, anders oordeelt, anders denkt, anders wil, anders spreekt, anders liefheeft, anders verlangt, anders werkt en loopt als voorheen. Hij kan daarna alle standen en werken van alle mensen onderscheiden, of zij goed of slecht zijn, zoals de heilige Paulus zegt: Maar de geestelijk mens onderscheid alle dingen en wordt door niemand onderscheiden (1 Korinthe 2:15). Dan ziet hij duidelijk wat voor grote dwazen allen zijn die met werken vroom willen worden. Daar geeft hij dan geen cent meer voor alle geestelijken, monniken, bisschoppen, paus, tonsuur, pijen, kappen, rookwerk, klokken luiden, kaarsen branden, zingen, orgelspelen, bidden en hun hele uiterlijke bestaan. Hij ziet nu, hoe dat alles enkel afgoderij en dwaas gehuichel is, juist zoals het volk Israël de Baäl, Astaroth, en het gouden kalf in de woestijn aanbeden hebben (Exodus 32, 1 vv), wat zij voor een kostelijke zaak hielden door hun oude licht van hun eigenzinnige en verwaande verstand. Kirchenpostille 1522, 10.1.1, 233, 7 – 234, 11

Hieruit ziet u nu duidelijk dat om kinderen Gods te worden – uit God geboren te zijn – geen bloedverwantschap, geen vriendschap, geen geboden, geen leringen, geen verstand, geen vrije wil, geen goede werken, geen goed leven, geen Kartuizer orde, geen geestelijke stand – al zou die de engelen gelijk zijn – nuttig of behulpzaam zal zijn, ja, alleen maar hinderlijk is. Want waar het verstand niet reeds tevoren vernieuwd en in dit bestaan als een goed gereedschap is, valt het verstand er op aan, verhardt en verblindt zich daarin, zodat het nooit meer – of zeer moeilijk – hiervan te verlossen is, en meent dat haar bestaan en stand rechtvaardig en goed is. Zij is razend en woedend tegen allen, die dit bestaan verachten en verwerpen. Op deze wijze moet de oude mens blijven. God en Zijn genade – Christus en Zijn Licht – vijandig, moet Johannes – Christus’ getuige – het hoofd afgeslagen worden en mensenleringen daarvoor in de plaats opgericht. Zoals nu in het pauselijke en geestelijke bestaan het spel met volle pracht en macht doorgaat. Waar zij allen tezamen niets van deze Goddelijke geboorte weten, lallen en brallen met hun leringen en geboden van verschillende werken, waarmee zij genade willen ontvangen, maar zij steken nog steeds in hun oude huid. Dit zal echter waar blijven, wat de apostel gezegd heeft: Niet uit bloed, niet uit de wil van het vlees of de man, maar uit God geschiedt deze geboorte (vgl. Johannes 1:13 ), er moet gewanhoopt worden aan onze wil, werken en leven, omdat die door het valse, eigenzinnige, zelfzuchtige licht van het verstand vergiftigd zijn. Voor alle dingen moet men de stem en het getuigenis van Johannes de doper horen en zijn geloof navolgen. Dan zal het Licht – Christus – ons verlichten, nieuw maken en macht geven om kinderen van God te worden. Daarom is Hij gekomen en mens geworden! Kirchenpostille 1522, 10.1.1, 234, 11 – 235, 14