William Tyndale (1494 – 1536) Engels hervormer en Bijbelvertaler. Gewurgd en verbrand

Posted by admin | | vrijdag 29 juli 2011 12:39 pm

Tijdens de regering van Hendrik de achtste, koning van Engeland, voor de grote hervorming der kerk plaats had, was er in En geland een vroom en getrouw dienaar van Jezus Christus, Wilhelmus Tyndall genaamd, geboren bij de grenzen van Wales (Engeland). Van zijn kindsheid aan was hij aan de hogeschool te Oxford opgeleid, waar hij niet alleen opgroeide en toenam in de wetenschappen der vrije kunsten, maar bovenal in de kennis der Heilige Schrift, waarnaar zijn begeerte zich vooral uitstrekte. Toen hij in het college van Magdaleria was, las hij aan zekere studenten, zijn metgezellen, enige stukken over de goddelijke leer in het geheim voor, en onderrichtte tien in de waarheid van God. Zijn zeden en zijn omgang waren zo, dat hij door alle mensen werd geacht, en gehouden voor een zeer godzalig man, die met deugdelijke gevoelens was begaafd en met een onbevlekt leven versierd. Toen hij geruime tijd te Oxford had gestudeerd, vertrok hij van daarnaar de hogeschool te Cambridge, om daar zijn studiën in de goddelijke leer voort te zetten. Bij het toenemen in kennis en na het verkrijgen van verschillende graden aan de hogeschool, vertrok hij van daar, en ging hij een ridder te Glochester wonen, mr. Welche genaamd, waar hij zeer bemind was, en spoedig de gunst en de achting van zijn heer verwierf.

Aangezien deze edelman een dagelijkse tafel hield, die met goede en lekkere spijs was voorzien, kwamen er dikwerf bij hem te gast verscheidene abten, diakonen, archi-diakonen en andere grote meesters en leraars die voordelige ambten bekleedden. Terwijl zij aan tafel zaten, kwamen zij vaak met mr. Tyndall in gesprek over de geschillen en andere opvattingen in de godsdienst. Daar hij, door zijn grondige kennis in de goddelijke wetenschap, zeer goed tegen hen gewapend was, spaarde hij hen niet, en ontzag zich niet rond en eenvoudig zijn gevoelen bloot te leggen, en wel over zodanige betwiste zaken, waarin hij zag, dat zij nu en dan gedwaald hadden, en weerlegde hun dwalingen met duidelijke en openbare plaatsen der Heilige Schrift.

Deze weerleggingen en twistgesprekken duurden zo lang, totdat zij hem eindelijk een heimelijke haat toedroegen. Zij wisten niet, hoe zij anders hun lagen zonden leggen dan dat de kanselier zijn priesters zou doen bijeenkomen, onder wie mr. Tyndall ook moest verschijnen. Toen hij daar verscheen, dreigde, lasterde en berispte de kanselier hem zeer gestreng, en richtte vele beschuldigingen tot hem, ofschoon er geen aanklagers konden gevonden worden, die hem naar recht konden beschuldigen. Toen zij niets in hem vonden, ontkwam hij voor ditmaal aan hun handen, en keerde tot zijn heer terug.

Niettegenstaande dit alles, nam daarna hun haat hoe langer hoe meer toe, zodat hun schreeuwen en razen niet eer ophield dan nadat zij hem van zijn heer hadden verjaagd. Van daar vertrok hij naar Londen, om zich de bisschop Cutbert Tonstal ten dienste te stellen; maar God, Die alles in het verborgen bestuurt, had bepaald, dat hij geen gunst bij deze bisschop vinden zou. Want, nadat hij enige hulp en bijstand van Humfred Mummots, lid van de raad van Londen, en andere godzalige mannen genoten had, verliet hij Engeland en ging naar Duitsland, waar deze godvruchtige man, vervuld van een innige liefde voor zijn vaderland, geen moeite of arbeid ontzag, om zijn broeders en landgenoten in Engeland, tot dezelfde lust en de begeerte naar Gods heilig Woord op te wekken, waarmee de Heere hem had begiftigd.

Na daarover bij zichzelf overlegd, en met Johannes Frythus geraadpleegd te hebben, zag hij geen beter middel om zijn voornemen uit te voeren, dan de Heilige Schrift in de volkstaal over te zetten, opdat het onwetende volk de klaarheid en eenvoudigheid van Gods heilig Woord mocht inzien, vooral daar hij door ervaring geleerd had, dat, zo lang de Heilige Schrift voor hun ogen verborgen was, het niet mogelijk was om de leek in de waarheid te versterken. En die onwetendheid was de voornaamste bron, waaruit al het kwaad in de kerk voortvloeide; want daar intussen de gruwelijke daden en afgoderij, welke de farizeese priesters bedreven, gehandhaafd werden, konden deze niet opgemerkt worden. Daarom gebruikten zij alle geweld, om de Heilige Schrift te verduisteren, en die voor de ogen van het volk te verbergen, opdat zij niet gelezen zou worden; en, wanneer zij al gelezen werd, de rechten zin aldus te verdraaien en te verduisteren door de donkere nevelen van hun valse drogredenen, zodat zij allen wisten te verstrikken, die hun gruwelijke daden wilden berispen. En de waarheid, die men het volk zou willen leren, blusten zij door hun schijnschone redenen en door hun wijsgerige bewijsvoeringen, door hun wereldse vergelijkingen, en door hun verdraaiende dubbelzinnigheid uit. Ja, wat meel, is, zij speelden er zo mee en stelden zo velerlei uitleggingen voor de ogen van de eenvoudige en onwetende lieden, dat, ofschoon zij in hun harten verzekerd waren, dat al wat zij spraken vals was, men nochtans hun arglistige raadselen niet kon ontdekken, tenzij de Schrift in hun moedertaal werd overgezet.

Hierom werd deze vrome godzalige man verwekt, ja zonder twijfel door de Geest Gods gedreven, om eerst het Nieuwe Testament in zijn moedertaal over te zetten, wat hij deed omtrent het jaar van onze Zaligmaker 1527. Daarna vertaalde hij ook de vijf boeken van Mozes, en voorzag die van verscheidene verklaringen en voorredenen, die waardig zijn door alle vrome christenen gelezen te worden. Hij schreef ook vele andere godzalige boekjes, die grote stichting in de kerk van God hebben bevorderd. Toen dit alles nu, vooral zijn overzetting van het Nieuwe Testament, onder het volk werd verbreid, was het inderdaad een wonder te zien, welk een deur voor het licht daardoor werd geopend. En, gelijk zij in vele vrome mannen veel goeds teweeg brachten, alzo verachtten en vermeden de goddelozen die integendeel, opdat het volk niet wijzer zou worden dan zij; terwijl zij aan de andere zijde vreesden, dat door de helder schijnende stralen van het heilige Evangelie hun valse geveinsdheid en hun werken der duisternis zouden kunnen ontdekt worden, en het volk oproerig zou beginnen te worden, zoals bij de geboorte van Jezus Christus, Herodus beroerd werd en geheel Jeruzalem met hem. Maar inzonderheid heeft de satan, die als de vorst der duisternis verstoord was wegens de bekendheid en de verbreiding van het Heilige Evangelie door zijn werktuigen alle mogelijk geweld gedaan, om de gezegende arbeid van deze godvruchtige man te verhinderen en te beletten. De bisschoppen waren zeer verbitterd en ontstoken tegen Wilhelmus Tyndall, vooral omdat hij het Nieuwe Testament en de vijf boeken van Mozes had overgezet en vele andere heerlijke geschriften had uitgegeven, zoals een voortreffelijk boek over de christelijke gehoorzaamheid en een geschrift tegen Thomas Morus. Hun woede bedaarde niet eer dan nadat zij een bevel van de koning verkregen hadden, om deze boeken te verbieden; en, hiermee nog niet tevreden, gingen zij in hun boosheid voort, en bedachten allerlei middelen om hem in hun strikken te vangen, en op een valse geheime wijze hem van het leven te beroven. Ten gevolge daarvan vertoefde hij enige tijd in Duitsland, waar hij met Martinus Luther en andere kloekzinnige leraars had gesproken, en vertrok weer naar de Nederlanden, om zich metterwoon te Antwerpen te vestigen. Toen de bisschoppen en Thomas Morus, door enige slechte lieden, die van Antwerpen kwamen, daarvan hoorden, onderzochten zij alles naarstig, zoals uit de geschreven stukken te Londen blijkt, wat op Wilhelmus Tyndall betrekking had namelijk, waar en met wie hij woonde, waar het huis stond, hoe zijn voorkomen was, welke kleding hij droeg, en met wie hij verkeerde, teneinde zo veel te beter, hem hun arglistige lagen te leggen, zoals ook daarna plaats had. Mr. Tyndall was namelijk te Antwerpen thuis bij een Engelsman, Thomas Points genaamd, waar tevens vele Engelse kooplieden gelogeerd waren. Terwijl hij daar vertoefde, kwam er opzettelijk een man uit Engeland, Hendrik Filippus geheten, die zag dat mr. Tyndall dikwerf met deze kooplieden verkeerde. Deze maakte kennis met hem, zo zelfs, dat Wilhelmus Tyndall, aangezien hij een geleerd man was, hem zo ver wist te brengen, om in hetzelfde logement te komen vertoeven, en hem daarenboven zijn boeken en andere zaken toonde, die zich in zijn studeerkamer bevonden. Hij koesterde geen wantrouwen of achterdocht, dat hij door te bisschoppen werd gebruikt en gezonden om hem te ver raden.

Doch Filippus vond niet goed zijn aanslag aan de bestuurders en beambten van Antwerpen te kennen te geven, uit vrees dat de Engelse kooplieden het mochten vernemen en Tyndall waarschuwen. Hij ging daarom naar Brussel, en deelde alles aan de procureur-generaal van de keizer mee, en bracht in weinig tijd zo veel teweeg, dat hij met de procureur-generaal en andere beambten weer naar Antwerpen ging. Zodra hij te Antwerpen kwam, ging hij naar het huis van de bovengenoemde Points, en vroeg aan de vrouw van het huis naar mr. Tyndall, en voegde er bij, dat hij bij haar het middagmaal wilde houden, en, omdat hij Tyndall als gast daarbij wilde nodigen, verzocht hij dat zij goede spijzen zou gereed maken. Intussen ging hij uit om de beambten, die hij van Brussel had mee gebracht, te waarschuwen dat zij op hem moesten passen, en plaatste hen in de straat en voor de deur van het huis. Even na den middag kwam hij terug en ging naar Tyndall, en vroeg hem, na hem gegroet te hebben, twintig gulden te leen, aangezien hij op de reis van Mechelen zijn beurs verloren had. Wilhelmus Tyndall, die zeer eenvoudig was, deed dit terstond daar hij met de valse streken dezer wereld onbekend was.

Verder sprak hij hem aan en zei: “Mr. Tyndall, gij zult heden mijn gast wezen!” “Neen,” antwoordde hij, “met enige van mijn vrienden ben ik reeds ten eten genodigd, en gij zult mijn gast zijn, waar gij zeer welkom zult wezen.”

Na deze gesprekken, toen het tijd werd om te eten, gingen beiden heen, waarbij Filippus uit beleefdheid zeer grote beweging maakte, en verzocht hem het eerst de deur uit te gaan. En aangezien mr. Tyndall een kort man was en voor Filippus de deur uitging, stak de laatste zijn hand boven zijn hoofd, om de beambten, die hij bij de deur geplaatst had, een teken te geven, dat hij de man was die zij moesten grijpen, hetwelk de beambten, die zijn onschuld zagen, zelfs bedroefde, toen zij hem aangrepen. Alzo brachten zij hem bij de procureur-generaal, waar hij zijn maaltijd duur moest betalen, want al dadelijk na het eten liet de procureur-generaal beslag op al zijn goederen en boeken leggen. Van daar brachten zij hem naar het kasteel te Vilvoorde, waar deze ijverige dienaar van Christus in de gevangenis vertoefde tot de tijd, wanneer hij als een offerande zou vallen.

Nadat deze bloeddorstige mensen hem dikwerf, wegens zijn geloof, ondervraagd en gepolst hadden, ofschoon hij de dood niet schuldig was, en zij geen middelen konden vinden om hem van de goddelijke waarheid af te trekken, veroordeelden zij hem, op het voortdurend aanhouden van de Leuvense leraren, en op grond van het bevelschrift des keizers, gegeven in de vergadering te Augsburg, om levend verbrand te worden. Zij leiden hem dan buiten het kasteel naar de strafplaats. Toen hij aan de paal gebonden was, richtte hij vele vurige gebeden tot God en Zijn enige Zaligmaker Jezus Christus, en riep met luider stern: “Heere, open de ogen van de koning van Engeland.” Na eindelijk zijn geest in de handen van Zijn hemelse Vader aanbevolen te hebben, werd hij eerst door de scherprechter verwurgd en daarna tot as verbrand. Aldus is deze standvastige martelaar van Christus te Vilvoorde in de Heere ontslapen, in het jaar onzes Zaligmakers 1536.

Men zegt, dat de procureurfiscaal van Brabant omtrent Tyndall getuigde, dat hij een zeer geleerd, goed en heilig man was, die een stil en deugdzaam leven leidde. Een geloofwaardig koopman heeft betreffende deze Tyndall een zaak verhaald, die in deze geschiedenis niet mag verzwegen worden. Te Antwerpen bevond zich een soort van tovenaar, die in vele duivelse kunsten zeer wel ervaren was en gewoonlijk vertoefde in een herberg waar vele buitenlandse kooplieden kwamen logeren; deze liet dan, wanneer de kooplieden aan tafel zaten, wijn en vlees brengen, uit welke streken der wereld zij slechts verlangden. Toen Tyndall dit vernam, verzocht hij een van deze kooplieden, om ook eens daar tegenwoordig te mogen zijn, wanneer deze tovenaar daar weer zijn kunst zou vertonen, wat hem werd toegestaan. Op zekere tijd, toen men wist dat deze tovenaar daar weer komen zou. om zijn duivelse kunsten te laten zien, bezocht ook Tyndall met enige andere kooplieden deze herberg, om eens te zien wat deze man ten uitvoer zou brengen. De tafel werd gedekt, de spijzen werden opgebracht, en Tyndall en de andere kooplieden namen aan de tafel plaats.

Daarna verzochten zij deze tovenaar, om enige van zijn kunsten te vertonen. Hij deed daarbij zijn uiterste best om te bewijzen, dat hij in de zwarte kunst een goed meester was, doch hij kon ditmaal niets uitrichten.

Toen hij eindelijk zag, dat al zijn toverijen tevergeefs waren, en hij zeer terneer geslagen was, werd hij als gedwongen om aan de maaltijd in het openbaar te belijden, dat er iemand aan de tafel was, die al zijn pogingen deed mislukken, en belette datgene te doen, wat hij anders gaarne zou gedaan hebben. Dusdanig was de godsvrucht van deze man, dat de duivel in zijn tegenwoordigheid geen macht had, om door enige toverij de ogen der mensen te bedriegen.

Een verzoekschrift, geschreven door Wilhelmus Tyndall, aan koning Hendrik de achtste, aan zijn adel en de onderdanen van Engeland.

Wilhelmus Tyndall bidt zeer ootmoedig zijn koninklijke genade goed te willen overwegen en te letten op de wegen, langs welke de kardinaal en zijn heilige bisschoppen hem geleid hebben van de tijd aan, dat de koning aan de regering kwam, en acht te geven op de opgeblazen hoogmoed van de kardinaal, en waar nu al de ijdele dingen gebleven zijn, waarop hij zich beroemde, en hoe God hem en al de arglistige aanslagen der geestelijken heeft weerstaan. Wij, die daarin niets te doen hadden, hebben, niettegenstaande dat, in alle zaken gearbeid; ja, de verzorging van onze dienaren heeft ons meer gekost dan iemand anders van het gehele christelijke rijk; waarvoor wij nochtans niets ontvangen heb dan haat en smaad van alle mensen, en zijn een verachting geworden onder alle volken, maat vooral onder hen, die wij het meest hebben welgedaan.

Daarom bid ik zijn koninklijke majesteit, dat zij toch medelijden heeft met haar eigen ziel, en niet langer wil toelaten, dat onder haren naam Jezus Christus en Zijn heilig Evangelie zal gesmaad en vervolgd worden, opdat het zwaard van Gods toorn weer mag worden ingetrokken, hetwelk daarom voornamelijk was ontbloot.

Verder bid ik ook, dat zijn koninklijke genade mededogen heb met zijn ongelukkige onderdanen, opdat ook zijn koninkrijk door de boze raadslagen van deze vergiftigde priesters niet ten enenmale onderga, want, wanneer zijn majesteit, die slechts een mens is, sterft en zijn adel en onderdanen niet weten, wie zijn kroon zal erven, zouden er, zonder twijfel, in het rijk grote moeilijkheden en gevaren ontstaan.

Daarom is ook mijn verzoek aan de adel en aan de wereldlijke heren, dat zij aan de voeten van zijn koninklijke majesteit neervallen, en haar ootmoedig bidden, dat zijn majesteit de persoon wil aanwijzen, die hem zal opvolgen, opdat de wereldlijke heren, ridders en het volk hem een eed van getrouwheid mogen zweren, teneinde er later geen verschil of strijd over de opvolging ontsta, want, indien dit door het zwaard of door een oorlog zou moeten beslist worden, ben ik van gevoelen, dat het gehele koninkrijk daardoor zou kunnen teniet gaan.

Eindelijk wend ik mij tot de onderdanen van het koninkrijk Engeland, en bid hun ernstig, dat zij zich tot de Heere bekeren, aangezien de zonden der onderdanen de oorzaak zijn van kwade regeerders; terwijl de oorzaak van het bestaan der vals leraars is, dat het volk geen liefde tot de waarheid bezit, gelijk de Apostel Paulus zegt, 2. Thess. 2, vs. 10: “Wij zijn allen zondaars, honderd maal meer waardig dan wat wij lijden.” Laat ons elkaar vergeven, en bedenken, hoeveel groter zondaren wij zijn, hoe heerlijker onze vreugde zal wezen, in zoverre wij een oprecht berouw en leedwezen over onze zonden hebben, volgens het voorbeeld van de verloren zoon. Want Jezus Christus is voor de zondaren gestorven; Hij is hun zaligmaker; Zijn bloed is hun schat, waarmee Hij voor hun zonden heeft betaald. Hij is het gemeste kalf, geslacht om hen vrolijk te maken, wanneer zij zich weer tot hun genadige Vader willen bekeren. Zijn verdiensten zijn de kostelijke kledingstukken, waarmee de afschuwelijkheden van hun zonden zijn bedekt. Voorts, wanneer de vervolgingen door de koning en andere wereldlijke heren, die met de geestelijkheid samenspannen, voortkomen uit onwetendheid, dan twijfel ik niet, of hun ogen zullen binnenkort geopend worden, zodat zij zullen zien, en berouw en leedwezen gevoelen; en God zal hun genade bewijzen, en zich over hen ontfermen. Maar, indien het uit opzettelijke boosheid voortkwam, uit een hart, dat wetens en willens tegen de wet van God zich aankant, en uit een hartelijke lust tot zondigen, om moedwillig in hun oude wegen te wandelen, zodat er geen hoop op berouw meer overblijft, en zichzelven aan de ongebonden wellusten van zondigen ten enenmale hebben overgegeven, die de zonde is tegen de Heilige Geest; dan zullen zij weldra zien, dat God de scherpte van Zijn zwaard tot hen zal keren, waarmee zij het bloed van Christus vergoten hebben, om hun eigen bloed daarmee te vergieten, volgens de voorbeelden der Heilige Schrift.

Brief, geschreven door Wilhelmus Tyndall, aan de vromen martelaar Johannes Frythus, tijdens hij in de Tower te Londen gevangen zat.

Genade en vrede van God de Vader en onze Heere Jezus Christus zij met ulieden, amen.

Allerliefste broeder Johannes, ik heb vernomen, dat de geveinsden, nu zij hun grote zaak hebben uitgevoerd, tot hun oude natuur zijn teruggekeerd. De wil van God worde volbracht, en wat Hij bevolen heeft, eer de wereld gegrond was, geschiede, en zijn heerlijkheid heerse overal.

Allerliefste, hoe het ook met uw zaak gesteld zij, beveel uzelf geheel en ten enenmale aan uw hemelse Vader en aan uw allergenadigste Heere; vrees de bedreigingen der mensen niet, en verlaat u geenszins op hen, die u met schone woorden vleien; maar stel uw vast vertrouwen alleen op Hem, Die waarachtig is in Zijn beloften, en machtig om Zijn woord te vervullen. Bedenk, dat uw zaak het Evangelie van Christus is, een licht, dat door het bloed van het geloof moet gevoed worden, een lamp, die dagelijks moet bereiden gevuld worden, een olie, die iedere morgen, en elke avond moet worden ingegoten, opdat het licht van de lamp niet uitga; want, al zijn wij zondaren, onze zaak nochtans is rechtvaardig. Indien wij geslagen worden, als wij weldoen, en dit dan geduldig verdragen, dat is genade bij God, want hiertoe worden wij geroepen. Immers, Christus heeft ook voor ons geleden, en beeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat wij Zijn voetstappen zouden navolgen, die geen zonde gedaan heeft. Hierin hebben wij de liefde gekend, dat Christus Zijn leven voor ons gesteld heeft; zo zijn wij schuldig voor de broeders het leven te stellen. Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen; en, wanneer wij met Christus lijden, wij zullen ook met Hem verheerlijkt worden, Die ons vernederd lichaam veranderen zal, dat het gelijkvormig worde aan Zijn verheerlijkt lichaam, naar de krachtige werking, waarmee Hij ook alle dingen zichzelf onderwerpen kan.

Allerliefste, heb goede moed, en vertroost uw ziel met de hoop van dit hoge loon, en draag het beeld van Christus in uw sterfelijk lichaam, opdat het zijn onsterfelijk lichaam mag gelijkvormig worden. Volg het voorbeeld van al uw andere lieve broeders na, die liever hebben gekozen te lijden in de hoop van een betere opstanding. Houd uw geweten rein en onbevlekt, en spreek dat niet tegen. Houd u vast aan die leerstukken, welke volstrekt nodig zijn ter zaligheid. Denk aan de lasteringen der vijanden van Christus, die zeggen dat zij geen anderen vinden dan zulken, die bereid zijn liever hun geloof te verzaken, dan de pijnigingen te lijden; zo ook, dat de dood van ben, die zich aait verloochening hebben schuldig gemaakt, en daarna voor hun eens geloochend geloof sterven, hoewel God en de gelovigen aangenaam, niet kostelijk is; want zeggen deze geveinsden zij moeten noodwendig sterven, en verzaking kan hun niet helpen, en, indien verzaking hen had kunnen redden, zouden zij wel vijf honderd maal verloochend hebben. Doch, daar zij bemerkten, dat het hun niet baten kon, zijn zij door enkel hovaardij en boosheid gestorven, terwijl zij met hun monden betuigden, wat hun eigen geweten getuigde, dat vals was.

Daarom, allerliefste broeder bent gij bereid uzelf Gode tot een geschikte offerande over te geven, geef u dan over, en beveel u geheel en alleen aan uw lieven en welbeminden Vader. Dan zal Hij Zijn kracht in u openbaren, en u aldus versterken, dat gij in het geheel geen pijn gevoelen zult, die anderen de dood zou veroorzaken, en volgens Zijn belofte, zal Zijn Heilige Geest in u spreken, om u te leren, wat gij zult antwoorden. Zijn waarheid zal Hij wonderbaar door u voorstellen, en zal sterk in u werken, zelfs boven wat gij in uw hart denken kunt; ja, ofschoon ook de geveinsden met hun aanhangers uw dood gezworen hebben, nochtans bent gij niet dood; una salus victis nullam sperare sulutem. Om niet van mensen hulp te verwachten, heeft hij, die voor de ogen der geveinsden schijnt overwonnen te zijn, de hulp van God nodig; ja, wat meer is, het zal God aanleiding geven, om u, ter wil van Zijn zuivere waarheid door het vuur en het water te doen heengaan, in spijt van al de vijanden zijner waarheid. Er valt niet een haar van uw hoofd tegen de wil van uw hemelse Vader, totdat uw uur geslagen is, En, wanneer die uur geslagen is, dan moeten wij zonder uitstel van hier verhuizen, hoe onwillig wij ook zijn. Maar, indien wij gewillig zijn, zullen wij beloning en dank ontvangen van onze hemelse Vader.

Zo dan, vrees de bedreigingen der mensen niet, en laat u niet door schone woorden overwinnen, met welke middelen de geveinsden u zullen bespringen; laat de inbeelding op menselijke wijsheid geen heerschappij voeren in uw hart; ja, al waren het ook uw eigen vrienden, die u het tegendeel zouden raden. Dat de vrome martelaar Bilney u een waarschuwing en een voorbeeld zij, en laat hun masker u niet bedriegen, en laat uw lichaam niet bezwijken. Die volstandig zal blijven tot het einde toe, zal zalig worden. En, wanneer ook de pijn uw kracht mag te boven gaan, denk dan aan het gezegde van Christus, dat al wat gij in Zijn naam bidden zult, Hij u dat zal geven. Bid uw hemelse Vader in Zijn naam, en Hij zal uw pijn verlichten en spoedig doen eindigen. De Heere des vredes, der hoop en van het geloof zij met ulieden, amen.

.
Ontstaansgeschiedenis van de Bijbelvertaling in de Engelse taal waarin geloofshelden als John Wyclif en William Tyndale een voorname rol hadden, waardoor vele zielen tot verlossing en vrijheid kwamen en de rooms katholieke kerk zijn valse macht en gezag over het kerkvolk verloor