Twee vrienden over de wedergeboorte

Posted by admin | | dinsdag 1 december 2009 12:23 pm

Artikel in pdf – klik hier

.

Twee vrienden over de wedergeboorte en rechtvaardigmaking

 

Scheveningen, 13-11-1929.

 

Weledele Heer,

 

Alhoewel onbekend met uw persoon, zo ben ik niet onbekend met werken van oude schrijvers die u vertaald heeft, zo heb ik heden voor mij liggen:“Een zedig onderzoek of in de orde der natuur wedergeboorte of rechtvaardigmaking voorafgaat”, enz. van Thomas Halyburton. Bij het lezen van de Banier trof mij de advertentie, waarin bovengenoemd werk te koop werd aangeboden en daar een kennis van mij het kocht, kreeg ik het ter lezing.

Aangezien het onderwerp mij boeide, zo zit ik er in te lezen, in de verwachting dat het onderwerp zakelijk op Bijbelse gronden verdedigd werd. Maar tot mijn spijt zie ik dat in uw voorrede alleen al uitblinkt wat de schrijver bedoelt. Ik heb er toch wat in gelezen en kom dan tot de conclusie, dat u en de schrijver in de wedergeboorte de rechtvaardigmaking stellen. Nu is aan de zuivere verklaring van deze zaak voor mij zeer veel gelegen, en dan vind ik in de meeste oude schrijvers het ook alzo gesteld en alhoewel ik zeer veel van de oude schrijvers houd zo houd ik toch Gods Woord boven hen.  Zodat ik wel eens vraag: is het volgens des Heeren lieve Woord, want wij mogen toch alles toetsen aan het Woord Gods. Want zegt de Heere, “Indien het niet is naar dit Woord, zo zal het geen dageraad zien”.  Dus wat leert ons dan Gods Woord en de ondervinding der bijbelheiligen? Ik voor mij geloof dit, dat wedergeboorte datgene is wat u in uw voorrede, en de schrijver verklaart in punt II, maar of dit ‘rechtvaardigmaking’ is weet ik niet. Hoe word ik wedergeboren? Wedergeboorte toch is datgene als de mens zichzelf in het paradijs ziet als zonder God in de wereld, alles te kort en te smal voor een nimmer eindigende eeuwigheid en alzo zichzelf verdoemelijk voor God bevind. Door die angsten en weeën die daarmede gespaard gaan, wordt de ziel, door de trekking des Vaders naar buiten gebracht en leert zijn heil en zaligheid te zoeken in de Heere Jezus Christus. Dus zulk een mens is dan nu een toevluchtnemend mens waarin wel het wezen maar niet het welwezen des geloofs in verklaard wordt. Zulk een mens is een kind die pas geboren is en bevindt: ‘zie het oude is voorbijgegaan en nu is alles nieuw geworden’. Nu ligt zo’n een kind wel voor rekening des Heeren, omdat hier een eenzijdig werk Gods in verheerlijkt wordt, maar een gered mens is toch nog geen verlost mens? Abram uitgeleid uit (zichzelf) Ur der Chaldeeën een gered mens, maar zijn naam was en bleef Abram, maar geen Abraham. Alzo Jakob te Bethel en Jakob (Israël) te Pniël. De kinderen Israëls door de Rode Zee zijn nog niet in Kanaän, enz. Dus geliefde vriend u heeft al zo veel werken gelezen en al zo onder die mensen verkeerd, heeft u nog nooit beleefd of horen verklaren hetgeen ik hier aanhaalde?  Zo ja, wil het mij dan a.u.b. even meedelen. Het is voor mij van het allergrootste belang deze dingen te onderzoeken. Zo blijf ik dan in afwachting van u eens een opheldering te mogen ontvangen (indien het kan).  Bij voorbaat mijn beleefden dank.

 

Hoogachtend,

 

Een vriend.

Zeist, 19-11-1929.

 

Geachte vriend,

 

Uw brief van de 13e heb ik ontvangen en zal trachten dien te beantwoorden.

Evenals u boeide mij het onderwerp: “De rechtvaardigmaking, enz.”, en dat niet alleen, maar in tegenstelling met u, was ik er zodanig mee verenigd, dat ik besloot het te vertalen, omdat ik er een zuivere bijbelse grondslag in vond, dien ik gewoonlijk bij velen mis die dit onderwerp bespreken. Het deed mij genoegen dat u overeenstemming bevond tussen deze verklaring en de wijze waarop dit stuk door de meeste oude schrijvers verklaard wordt. Alleen uw twijfel of de verklaring wel overeenkomstig Gods Woord is, houdt in, dat gij twijfelt of onze godzalige voorvaderen, van wie wij, die hun geschriften liefhebben, geloven, dat zij met meer goddelijk licht begiftigd waren dan wij die in deze donkere geesteloze tijd leven, waarin de waarheid struikelt op de straten.   Zoals u zegt, mogen wij toch alles toetsen aan Gods Woord. Ja vriend, wij mogen dat niet alleen, maar wij moeten dat doen, omdat het de enige regel des geloofs is, en gij durft er toch zeker niet aan te twijfelen, dat onze oude godgeleerden wat zij zeiden en schreven aan het Woord Gods hebben getoetst, ja, uit die diepe en klare bron hun kennis van God, en van de werken Gods beide in de natuur en in de genade hebben geput. Gij begint reeds dadelijk met een verkeerde conclusie, want zij stellen niet, dat de wedergeboorte de rechtvaardigmaking is, maar dat dit twee onderscheidene weldaden zijn, die elkander niet in tijd, maar in orde der natuur opvolgen; zodat zij niet één en hetzelfde zijn, maar de rechtvaardigmaking altijd en noodzakelijk aan de wedergeboorte is verbonden. De Heere toch ziet geen zonde in Zijn Jakob, en geen overtreding in zijn Israël.  Zo schrijft de Apostel Paulus aan Titus (hoofdstuk 3:5), dat “God ons heeft zalig gemaakt door het bad der wedergeboorte, en vernieuwing des Heiligen Geestes” opdat wij, vers 7, gerechtvaardigd zijnde door Zijne genade…”, enz. Hij zegt niet ‘opdat wij weten wedergeboren zijnde, gerechtvaardigd zouden wórden’, maar ‘gerechtvaardigd zijn’. Ik noem deze waarheden alleen, omdat gij meent, dat het de toets van Gods Woord niet kan doorstaan; niet om Halyburton te verdedigen, want die heeft mij, blind dwaas schepsel, daartoe niet nodig. Enig goddelijk licht over hetgeen hij verhandelt zal het schriftuurlijke van zijn betoog duidelijk doen zien. Als gij schrijft wat naar uwe gedachte wedergeboorte is, dan bent u daarin zeer verward, omdat u in uw beschrijving begint bij de overtuiging dat de mens ziet, dat hij buiten God ligt en verdoemelijk voor God is, waaruit angsten en weeën ontstaan, enz.; alle zaken, die de geestelijke geboorte voorafgaan. Gij spreekt dan verder over trekkingen des Vaders waardoor hij leert zijn heil en zaligheid in Christus te zoeken, en zo iemand, zegt u, is een toevluchtnemend mens, een kind dat pas geboren is.                                                                        

 

Ik vind dit niet duidelijk, waarde vriend, een weinig helderder licht uit Gods Woord, dat zulk een mens, een wedergeboren mens is, zou niet ondienstig zijn ook voor uzelven.                                                                                                                  Is het voor u wel gemakkelijk hieruit voor uzelven uit Gods Woord het bewijs te vinden, dat hier die geboorte uit God, die geboorte uit den Geest heeft plaatsgehad, waardoor de nieuwe mens geschapen is in Christus Jezus, van welken nieuwe mens de genade des geloofs een deel is? Zonder geestelijk leven toch, zonder uit den Geest geboren te zijn, kunnen er geen vruchten des Geestes, dus ook geen geloof zijn.                                              Wanneer wij dan ook zullen spreken over het wezen en het welwezen des geloofs moet daaraan noodzakelijk de levendmakende daad zijn voorafgegaan, die voortvloeit uit de vereniging met Christus door den Heiligen Geest.                    

Gods Woord is hier kort en klaar: (1 Joh. 5:12) “Die den Zoon heeft, heeft het leven; die den Zone Gods niet heeft, heeft het leven niet”.                       

Dus geen leven zonder Christus te hebben; geen hebben van Hem zonder Hem aan te nemen; geen aannemen van Hem zonder die genadige openbaring van Hem, in het vervullen van de belofte.                                                                                  

 

“Ik zal Mijzelven aan hen openbaren”, gelijk Hij het niet aan de wereld doet; die openbaring waarin bij het licht des Geestes de heerlijkheid Gods wordt gezien in het aanzicht van Jezus Christus. Zodat wanneer gij spreekt over een toevluchtnemend mens er noodzakelijk dit aan moet voorafgaan; want hoe zal iemand de toevlucht nemen tot een onbekenden Jezus? Lieve vriend, als u daar op laat volgen: maar een gered mens is toch geen verlost mens? Dan vraag ik eenvoudig: waar hebt u ooit zoiets in Gods Woord gelezen? Zegt gij misschien, ik schreef toch: “Abraham uitgeleid uit (zichzelf) Ur der Chaldeeën een gered mens, maar zijn naam was en bleef Abram, maar geen Abraham. Alzo Jakob te Bethel en Jakob (Israel) te Pniël. De kinderen Israëls door de Rode Zee is nog niet in Kanaân, enz. enz.’; dan antwoord ik alleen, dat dit een ongeoorloofde vergeestelijking is van zaken, die iets anders betekenen en bewijzen. Ik ben al veel te uitgebreid geworden, en daarom zal ik hierin kort zijn. De roeping van Abram, die een heiden was en onder de vrije belofte Gods kwam, leert ons, dat de Heere vrij handelt in het verkiezen van mensen in wie niets is, waarom Hij dat doet. Dat Hij hun, die Hij roept, genade schenkt Zijn Woord te geloven, en de roeping te gehoorzamen (Rom. 8:30). Het beliefde den Heere Zich aan Abram nader te openbaren, toen Hij het verbond met hem vernieuwde; de belofte van een zaad uit Izak (in Christus) helderder openbaarde, en het zegel der besnijdenis instelde, waarop zoowel de naam van Abram in Abraham, als die van Saraï in Sara veranderd werd. Wat Jakob betreft, die te Bethel een God in Christus den Middelaar, (afgebeeld door den ladder die van de aarde tot de hemel reikte) als het beloofde Zaad ontmoette, waar de Heere Zijn verbond met Abraham en Izak op hem overbracht en aan hem bevestigde; deze Jakob kreeg te Pniël, in grote vrees verkerende, omdat zijn geloof versterking nodig had, en de Heere nader aan hem wenste te openbaren, een zichtbaar bezoek van het beloofde Zaad, de Engel des verbonds in de gedaante van een mens, waarbij de Heere hem genade schonk bij den Heere om een nieuwe zegen te worstelen en die te ontvangen. Bij deze gelegenheid veranderde den Heere zijnen naam in Israël, hetgeen nadien noch eens gebeurde (Gen. 32:28 en 35:10). Deze beide zaken bewijzen, dat die den Heere kennen, zullen vervolgen den Heere te kennen, dat er een opwassen is in de kennis en de genade van den Heere Jezus Christus.                                                                                                               

 

Wat de uitleiding van de kinderen Israëls door de middelaar Mozes betreft, nadat zij het Pascha hadden gegeten, waarin zij door het bloed des Lams als een zegel van het verbond Gods met Abraham, Izak en Jakob verzegeld werden van Gods onveranderlijke trouw, als de vervuiler Zijner beloften in Christus Jezus, dat zij veilig in het van den Heere aan Abram beloofde land zouden komen; hunne wonderlijke doortocht door de Rode Zee, en het verdrinken der Egyptenaren was een eerste en liefelijke vervulling der belofte tot versterking van hun geloof. Ik spreek nu niet in hoeverre dit tegelijk een type was van het bloed des verbonds, als noodzakelijk tot de vervulling der beloften, die in Christus Jezus ja en amen’ zijn. Natuurlijk waren zij toen noch niet in Kanaân, want zij waren pas aan het begin van hun reis, doch zij zouden spoedig het beloofde land bereikt hebben en daar ingegaan zijn, als niet hun ongeloof omtrent de beloften Gods hen er buiten had gehouden. Doch wat heeft dit alles te maken met wedergeboorte en rechtvaardigmaking, of, gered en niet verlost? Uw laatste vraag is, of ik noch nooit onder die mensen, (gij meent natuurlijk onder Gods volk) hetgeen gij aanhaalt, deze dingen heb beleefd of horen verklaren? Slechts kort dit antwoord, dat ik in de besprekingen van de goddelijke waarheden, ook in het bespreken van de bevinding, dingen gehoord heb, die in strijd waren met de eenvoudigheid des geloofs, en dat ik maar al te veel heb gehoord, dat de raad verduisterd werd met woorden zonder wetenschap; zodat het beter is tot den Heere de toevlucht te nemen, dan op (woorden van) mensen te vertrouwen.                             De apostel Paulus die wist, dat hij een gerechtvaardigd mens was, noemt dat niet, maar hij zegt aan het einde van zijne reis: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden”. En de Heere Jezus zegt: “Strijdt om in te gaan, want de weg is nauw, en de poort is eng, die ten leven leidt”.                                                                                       

 

Geve de Heere u en mij die genade, om door Zijn Geest levend gemaakt den goeden strijd des geloofs te mogen strijden, en de overwinning te behalen over alles wat ons van God en Christus wil afhouden, opdat wij na alle nederlagen, die wij hier leiden, meer dan overwinnaars bevonden mogen worden door Hem, die ons heeft liefgehad. Waarde vriend, ik ben niet gewoon veel te schrijven, ik heb er ook geen lust in en geen gave voor; ik breng liever mijn tijd door met het vertalen van die oude godgeleerden, wier werk ik hoogacht, en wier onderwijzing ik nodig heb, om door hen als dienstknechten Gods onderwezen te worden in de verborgenheden van het Koninkrijk Gods. Ik zal het dan ook hierbij laten. Neem deze als in liefde geschreven, en is er iets in dat u nuttig kan zijn, laat het u nader aan den Heere verbinden, om, wat gij en ik nodig hebben, vrede met God door Jezus Christus, door Gods Geest geleid, op de rechte wijze en op de rechte plaats te zoeken.

 

Na groeten,

 

Uw vriend.

 

 

 

Commentaar – DJK : Deze kostelijk briefcorrespondentie kregen wij gemaild van een inzender. Het treffende antwoord op de vraag van de vraagsteller, is hoogstwaarschijnlijk van de heer C.B. Van Woerden.